e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kloven doorhakken: durhakǝ (Oirsbeek), sprongen: sjprung (Oirsbeek) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] || Nadat het dier bestorven is, wordt het in twee delen verdeeld door het in de ruggegraat door te kappen. Soms laat men de ruggegraat aan één kant zitten en kapt men de ribben aan de andere kant los. Beide delen worden vervolgens apart verwerkt. [N 28, 89; Veldeke 32, 69; monogr.] II-1, III-1-2
klucht klucht: klug (Oirsbeek), klugt (Oirsbeek) Een kort toneelstuk waarin een komisch geval uit het dagelijks leven op grappige wijze wordt behandeld [klucht, knod, stop, grauw]. [N 90 (1982)] III-3-2
kluit aarde kluit: klȳt (Oirsbeek), knode: knǭ (Oirsbeek) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluwen kluwen: kluje (Oirsbeek) kluwen [SGV (1914)] III-1-3
knabbelen knabbelen: knauwele (Oirsbeek) knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)] III-2-3
knappen knoepen: knŏĕpə (Oirsbeek) met een knappend geluid open springen [knipperen] [N 91 (1982)] III-4-4
knarsen kniersen: knīēsje (Oirsbeek) een scherp, ongelijkmatig, schurend of malend, onaangenaam aandoend geluid voortbrengen [kniersen, knoersen, knarsen] [N 91 (1982)] III-4-4
knecht knecht: ine nuje knecht (Oirsbeek) knecht, een nieuwe ~ [SGV (1914)] III-3-1
knecht, algemeen bouwknecht: buknɛx (Oirsbeek), knecht: knęxt (Oirsbeek), knɛx (Oirsbeek) [L 1, a-m; S 26; Wi 8; monogr.; add. uit S 6] I-6
knellen duwen: dŭŭjə (Oirsbeek), knijpen: kniepə (Oirsbeek), pitsen: pitsche (Oirsbeek), wringen: vringə (Oirsbeek) knellen [SGV (1914)] || Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2