e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meiboom mei: mɛj (Oirsbeek), meiboom: meiboom (Oirsbeek) De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.] II-9, III-3-2
meid, dienstmeid dienstbode: dēnsbǭ (Oirsbeek), maagd: māt (Oirsbeek), māǝt (Oirsbeek) Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.] I-6
meidoorn doorn: doore (Oirsbeek), heggendoorn: -  heggedoren (Oirsbeek) haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)] III-4-3
meikever meikever: meikēvĕr (Oirsbeek), meikêver (Oirsbeek), WLD  meikēēver (Oirsbeek) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)] III-4-2
meikoningin meikoningin: meikeuningin (Oirsbeek) Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)] III-3-2
meisje meidje: mēͅtjə (Oirsbeek), mêdje (Oirsbeek), neen  mēͅtjə (Oirsbeek) meisje [SGV (1914)] || meisje; Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden? [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie een jongen verkering heeft aanstaande: ānštōͅndə (Oirsbeek), liefste: lēfstə (Oirsbeek), zien leefste (Oirsbeek), meidje: mēͅtjə (Oirsbeek) het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)] III-2-2
meisje met wie men verloofd is liefste: leefstə (Oirsbeek), verloofde: verloofde (Oirsbeek) verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] III-2-2
meisjespantalon met kanten pijpen klepbroek: klapbrook (Oirsbeek), ouderwetse meidjesbroek: auwerwetse māēdjesbroek (Oirsbeek) meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)] III-1-3
mekkeren mekkeren: mɛkǝrǝ (Oirsbeek) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12