e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
opklaren opklaren: opklíere (Oirsbeek), optrekken: optrekke (Oirsbeek) opklaren, helder worden [op-, doorweere, optrekken, afzomen, zich klaren, opklaren] [N 22 (1963)] III-4-4
opletten opletten: oplettə (Oirsbeek), paraat zijn: paraat zin (Oirsbeek), uitkijken: ōētkīēkə (Oirsbeek, ... ) aandacht geven, letten op [beletten, nikken] [N 85 (1981)] || oplettend, achtslaan op wat kan gebeuren, gereed om te handelen, waakzaam [gewarig, gewaakzaam] [N 85 (1981)] III-1-4
opmaken opmaken: gɛlt upma:kə (Oirsbeek), opmākə (Oirsbeek) geld opdoen (opmaken) [RND] III-3-1
opmaken van staart en manen opmaken: ǫpmākǝ (Oirsbeek) In dit lemma zijn de antwoorden op twee vragen samengebracht: "het opmaken van staart en manen" (N 8, 103a), en "een paardestaart vlechten" (N 8, 103b). De antwoorden op vraag 103a hebben immers vrijwel alleen met het opmaken en vlechten van de staart te maken. [N 8, 103a en 103b] I-9
opper huist: hūs (Oirsbeek) De grootste soort hooihoop in het veld. [N 14, 112 en 111 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 10, 20; A 16, 3b; A 42, 20b; L 38, 38b; monogr.] I-3
opperhuid vel: vél (Oirsbeek) opperhuid [N 10 (1961)] III-1-1
oppoken oprochelen: oprǭǝxǝlǝ (Oirsbeek) Het vuur oppoken. [N 29, 8a; OB 2, 2b; monogr.] II-1
opproppen leempatronen aanbrengen: leempatronen aanbrengen (Oirsbeek  [(Emma)]   [Wilhelmina]) Een met springstof gevuld gat door middel van een waterpatroon of een van steenstof of leem gemaakte prop afsluiten. [N 95, 404; monogr.; Vwo 15; Vwo 48; Vwo 126; Vwo 177; Vwo 569; Vwo 571] II-5
oprecht eerlijk: ĭĕrlik (Oirsbeek), oprecht: oprech (Oirsbeek) alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht] [N 85 (1981)] III-1-4
oprispen oprupsen: op rupsch sche (Oirsbeek), opröpsje (Oirsbeek, ... ), opstoten: opsjtoete (Oirsbeek), opsjtôête (Oirsbeek) oprispen [SGV (1914)] || oprispen, een boertje laten [beuke, bulke, opgeure, opbotte] [N 10a (1961)] || oprisping hebben gepaard gaande met een zure smaak in de mond [opzuure] [N 10 (1961)] III-1-2