e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekland, moeras moer: mōēr (Oirsbeek), moeras: moeras (Oirsbeek), zomp: sump (Oirsbeek) moeras [DC 02 (1932)] III-4-4
broekspijp broekspijp: brookspiepe (Oirsbeek, ... ) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broekenriem: brookereem (Oirsbeek), broekriem: brookreem (Oirsbeek) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak achter vottentas: vottetesj (Oirsbeek) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij broekentas: brookestesj (Oirsbeek) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broeder: brou̯ər (Oirsbeek), brower (Oirsbeek), broer: broor (Oirsbeek, ... ), brōr (Oirsbeek), brór (Oirsbeek) broeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2
brokkelhoef slechte hoeven: šlęxtǝ hōvǝ (Oirsbeek) Een hoef met wanden die zeer bros zijn en gemakkelijk afbrokkelen. In de hoornwand zijn kloven. Als het paard moet beslagen worden, is het moeilijk de ijzers goed vast te nagelen. [N 8, 90u] I-9
brommen, zoemen van een insect brommen: broe me (Oirsbeek) brommen [SGV (1914)] III-4-2
bromtol huildop: huuldop (Oirsbeek) Hoe noemt men een dergelijk stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid? [priktol] [DC 24 (1953)] III-3-2
bron ader: aor (Oirsbeek), bron: bron (Oirsbeek), bròn (Oirsbeek), kwel: kwel (Oirsbeek), kwél (Oirsbeek) bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4