e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q033p plaats=Oirsbeek

Overzicht

Gevonden: 5037
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
diep boren boren: bǭrǝ (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Diepboringen verrichten om op deze wijze de koollagen op te sporen en te verkennen. [N 95, 169; Vwo 167] II-5
dier, beest dier: deer (Oirsbeek) dier [SGV (1914)] III-4-2
dij dij: die (Oirsbeek), dij (Oirsbeek), dik van het been: dikke van het bein (Oirsbeek), opgaan: opgoa (Oirsbeek) dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dik sap van steenvruchten jam: ideosyncr.  jām (Oirsbeek) stijf geworden sap uit steenvruchte (kriekskesspouw, vogelesnot, most, gom, snot, spek, vogelhum, koekoeksbrood, vogelteer). [N 82 (1981)] I-7
dik worden dijen: dieə (Oirsbeek), stijf worden: sjtīēf wéérə (Oirsbeek) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham smouer: Klinkt wat onbeschaafd.  een sjmauer (Oirsbeek) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke leverziekte leucose: lø̄kōsǝ (Oirsbeek) Dikke leverziekte, leucose, is een virusziekte. De aangetaste dieren hebben een dorre kam; ze zien er bleek uit. Ofschoon de dieren erg vermageren, maakt het achterlijf een dikke indruk. Soms is de te dikke lever te voelen in de buikholte. [N 19, 64; monogr.] I-12
dikke neus dopneus: dopnáás (Oirsbeek), klomp: kloemp (Oirsbeek) neus, Een dikke ~ (domper, kolf, tromp, domphoren). [N 84 (1981)] III-1-1
dikke snee brood paardssnede: péértssjnĕĭj (Oirsbeek), remmel: römmel (Oirsbeek) Een dikke snee (haacht, hawiejk, wiejk, pil, stuut, hiejs?) [N 16 (1962)] || homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke want pijhaas: pie heisje (Oirsbeek), pieheisje (Oirsbeek) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3