22452 |
meiboom |
mei:
mɛj (Q033p Oirsbeek),
meiboom:
meiboom (Q033p Oirsbeek)
|
De omstreeks 1 mei op het dorpsplein opgerichte boom die, met linten en kransen versierd, het middelpunt van allerlei volksvermaken vormde [meiboom]. [N 88 (1982)] || Versierde tak, kleine boom of vlag die op de nok van een onderdak gebracht huis wordt geplaatst. [N 88, 183; monogr.]
II-9, III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
dienstbode:
dēnsbǭ (Q033p Oirsbeek),
maagd:
māt (Q033p Oirsbeek),
māǝt (Q033p Oirsbeek)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doorn:
doore (Q033p Oirsbeek),
heggendoorn:
-
heggedoren (Q033p Oirsbeek)
|
haagdoorn [SGV (1914)] || meidoorn [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
meikever:
meikēvĕr (Q033p Oirsbeek),
meikêver (Q033p Oirsbeek),
WLD
meikēēver (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvallende, helwit [N 83 (1981)] || meikever [SGV (1914)] || meikever, algemeen [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
22499 |
meikoningin |
meikoningin:
meikeuningin (Q033p Oirsbeek)
|
Het gebruik om op 30 april of een dag in mei een meisje tot koningin of een jongen tot koning te kiezen [meikoningin]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
mēͅtjə (Q033p Oirsbeek),
mêdje (Q033p Oirsbeek),
neen
mēͅtjə (Q033p Oirsbeek)
|
meisje [SGV (1914)] || meisje; Zijn er verschillende namen voor kinderen van verschillende leeftijden? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
aanstaande:
ānštōͅndə (Q033p Oirsbeek),
liefste:
lēfstə (Q033p Oirsbeek),
zien leefste (Q033p Oirsbeek),
meidje:
mēͅtjə (Q033p Oirsbeek)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 87 (1981)] || Hoe noemt men het meisje met wie men verkeering heeft? (Hoe noemt men haar, wanneer men met haar verloofd is?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20381 |
meisje met wie men verloofd is |
liefste:
leefstə (Q033p Oirsbeek),
verloofde:
verloofde (Q033p Oirsbeek)
|
verloofde [vrouwelijk] [fem, frul, caprice] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
klepbroek:
klapbrook (Q033p Oirsbeek),
ouderwetse meidjesbroek:
auwerwetse māēdjesbroek (Q033p Oirsbeek)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
mekkeren:
mɛkǝrǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|