19309 |
moedig (zijn) |
moed hebben:
moot höbbe (Q033p Oirsbeek),
moot höbbə (Q033p Oirsbeek),
moedig:
meudig (Q033p Oirsbeek)
|
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33823 |
moedig en opgewekt |
wreed:
vrīǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j]
I-9
|
17944 |
moeilijk vooruitkomen |
enkelen:
ingkele (Q033p Oirsbeek),
taffelen:
taffele (Q033p Oirsbeek),
zich stijpen:
i.e. tussen drommen mensen trachten vooruit te komen.
zich sjtîêpe (Q033p Oirsbeek)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19100 |
moeite |
moeite:
meujte (Q033p Oirsbeek)
|
moeite; hij geeft zich moeite [DC 03]
III-1-4
|
19940 |
moer |
moer:
moor (Q033p Oirsbeek)
|
konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)]
III-2-1
|
33700 |
moeras |
bend:
bē̜njtj (Q033p Oirsbeek),
moer:
mūr (Q033p Oirsbeek),
moeras:
muras (Q033p Oirsbeek),
zomp:
somp (Q033p Oirsbeek)
|
Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.]
I-8
|
33556 |
moestuinx |
gaarde:
gārt (Q033p Oirsbeek),
koolhof:
kōləf (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
kuloͅf (Q033p Oirsbeek),
kūləf (Q033p Oirsbeek)
|
[DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [N P (1966)] [Roukens 03 (1937)] [Willems (1885)]
I-7
|
19078 |
moeten |
moeten:
motte (Q033p Oirsbeek)
|
moeten [SGV (1914)]
III-1-4
|
27802 |
moetlijn |
moetlijn:
moetlijn (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.]
II-5
|
20596 |
moezen |
moezen:
mooze (Q033p Oirsbeek),
prats:
pratsj (Q033p Oirsbeek)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|