e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oirsbeek

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
moedig (zijn) moed hebben: moot höbbe (Oirsbeek), moot höbbə (Oirsbeek), moedig: meudig (Oirsbeek) moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig] [N 85 (1981)] || onverschrokkenheid in moeilijkheden en gevaren [moed, courage] [N 85 (1981)] III-1-4
moedig en opgewekt wreed: vrīǝ (Oirsbeek) Gezegd van energieke en levendige paarden. [JG 1a; N 8, 64j] I-9
moeilijk vooruitkomen enkelen: ingkele (Oirsbeek), taffelen: taffele (Oirsbeek), zich stijpen: i.e. tussen drommen mensen trachten vooruit te komen.  zich sjtîêpe (Oirsbeek) lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: moeilijk vooruit komen [stachele] [N 10 (1961)] III-1-2
moeite moeite: meujte (Oirsbeek) moeite; hij geeft zich moeite [DC 03] III-1-4
moer moer: moor (Oirsbeek) konijn, vrouwtje [DC 04 (1936)] III-2-1
moeras bend: bē̜njtj (Oirsbeek), moer: mūr (Oirsbeek), moeras: muras (Oirsbeek), zomp: somp (Oirsbeek) Waterachtig, laaggelegen, drassig land, broekland, gebied zonder behoorlijke afwatering. [N 27, 20; N 14, 53; N 6, 33b; R 3, 9; A 2, 57; RND 20; Wi 17; Wi 54; L 19B, 2aI; Vld.; monogr.] I-8
moestuinx gaarde: gārt (Oirsbeek), koolhof: kōləf (Oirsbeek, ... ), kuloͅf (Oirsbeek), kūləf (Oirsbeek) [DC 03 (1934)] [N 05A (1964)] [N P (1966)] [Roukens 03 (1937)] [Willems (1885)] I-7
moeten moeten: motte (Oirsbeek) moeten [SGV (1914)] III-1-4
moetlijn moetlijn: moetlijn (Oirsbeek  [(Emma)]   [Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]) Merkteken op de stijlen aan de beide zijwanden van steengangen, galerijen etc. door de mijnmeters aangebracht, dat onder meer dient als hulpmiddel om mijnsporen op de juiste hoogte te brengen. [N 95, 708; N 95, 856 add.] II-5
moezen moezen: mooze (Oirsbeek), prats: pratsj (Oirsbeek) moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)] III-2-3