20752 |
niknak |
niknak:
niknak (Q033p Oirsbeek)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21401 |
niks waard |
niks waard:
dat is niks wêêrt (Q033p Oirsbeek),
(Er hoort nog een lengte streep te staan, boven de e).
dat is niks wêrt (Q033p Oirsbeek)
|
waard (dat is niets ~) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20504 |
nippen |
nippen:
nippə (Q033p Oirsbeek),
pitsen:
pĭĕtsjə (Q033p Oirsbeek)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25560 |
nog niet uitgerezen deeg |
nog niet uitgegangen deeg:
nax nēt ūtgǝgaŋǝn dēx (Q033p Oirsbeek)
|
[N 29, 26a; monogr.]
II-1
|
30213 |
nok |
vorst:
vēš (Q033p Oirsbeek)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
28363 |
noodkabel |
noodschakelaar:
noodschakelaar (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Maurits])
|
De trekdraad die over de hele lengte van het transportmiddel loopt en verbonden is met een seinfluit, een seinbel, of een noodschakelaar. In het laatste geval kan men met behulp van deze draad het transportmiddel op ieder moment en op iedere plaats in de pijler stilzetten. Omdat uit de vragen N 95, 484 ("trekdraad"), N 95, 660 ("noodkabel") en N 95, 669 ("nooddraad") niet duidelijk wordt of het de nooddraad van een seinfluit, seinbel, of noodschakelaar betreft, zijn in dit lemma alle antwoorden op de drie vragen bijeengezet. De woordtypen "seinkabel", "bellekabel", "seindraad" en "noodsein" wijzen waarschijnlijk op een signaalinstallatie. Het woordtype "noodschakelaar" (Q 21, Q 33, Q 112a) duidt erop dat men in de desbetreffende mijnen de noodschakelaar en de daarbijbehorende draad als een geheel beschouwde. [N 95, 484; N 95, 660; N 95, 669]
II-5
|
28364 |
noodschakelaar |
noodschakelaar:
noodschakelaar (Q033p Oirsbeek
[(Emma)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Schakelaar waarmee men in geval van nood het transportmiddel stil kan zetten. Zie ook het lemma Noodkabel. Volgens een invuller uit Q 121 was op de Domaniale mijn aan de noodschakelaar een lamp aangesloten, waarmee geseind kon worden. [N 95, 483]
II-5
|
21348 |
nors |
bars:
barsj (Q033p Oirsbeek),
zuur:
zōēr (Q033p Oirsbeek)
|
onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
sjriefgeldj (Q033p Oirsbeek)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
slaan:
ideosyncr.
slaon (Q033p Oirsbeek),
WLD
sjlaon (Q033p Oirsbeek)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|