34169 |
uitgeteld zijn |
gaan kalven:
gaan kalven (Q033p Oirsbeek)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
24996 |
uitgieten |
inschudden:
insjöddə (Q033p Oirsbeek),
uitschudden:
oetsjöddə (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17854 |
uitglijden |
uitlitsen:
oetlitsje (Q033p Oirsbeek),
uitschampen:
oetsjampe (Q033p Oirsbeek),
vallen:
valle (Q033p Oirsbeek)
|
uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oetheurə (Q033p Oirsbeek),
uitvissen:
oetvuschsche (Q033p Oirsbeek),
uitvragen:
ōētvraogə (Q033p Oirsbeek)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)] || uitvorschen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21786 |
uitleg |
uitleg:
d⁄n ōētleg (Q033p Oirsbeek),
oetlek (Q033p Oirsbeek)
|
het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetlekkə (Q033p Oirsbeek),
oetléggə (Q033p Oirsbeek)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neuə (Q033p Oirsbeek),
nūūə (Q033p Oirsbeek),
uitnoden:
oetnūūə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
schelje (Q033p Oirsbeek, ...
Q033p Oirsbeek),
uitschelden:
oetsjeljə (Q033p Oirsbeek),
ōētsjellə (Q033p Oirsbeek),
uitsliepen:
Van Dale: uitsliepen, bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen sliep uit, sliep uit.
ōētsjlīēpə (Q033p Oirsbeek)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || schelden [SGV (1914)]
III-3-1
|
25770 |
uitslaan |
uitslaan:
ūtšlǭǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Een tekening maken op ware grootte van een kar- of wagenmodel of de onderdelen daarvan. Zie ook het lemma ɛwerktekeningɛ in de paragraaf over de meetwerktuigen, pag. 75.' [N G, 20a]
II-12
|
18108 |
uitslag onder de neus |
zweren:
sjwéérə (Q033p Oirsbeek)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast). [N 84 (1981)]
III-1-2
|