id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32762 | zonder voor spitten | over de hand omgraven: ō ̝ǝvǝr dǝ hantj˱ o ̝mgrāvǝ (Oirsbeek) | Manier van spitten waarbij men - anders dan bij het spitten in voren - min of meer in de breedte werkt en iedere spade grond voor zich uit (voor de hand) omlegt. [N 11, 65c; N 11A, 148b; div.] I-1 |
30978 | zool | zool: zǭl (Oirsbeek) | Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33] I-9 |
18342 | zool van een schoen | lap: lap van ene sjoen (Oirsbeek), zool: zoal (Oirsbeek) | zool van een schoen [N 24 (1964)] III-1-3 |
32455 | zoolbeslag | klompenlap: klumpǝlap (Oirsbeek), leren lap: lē̜rǝ lap (Oirsbeek) | Stuk leer, rubber of hout dat onder de zool van de klomp wordt aangebracht. [N 24, 71; monogr.] II-12 |
28991 | zoom | zoom: zōm (Oirsbeek) | De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.] II-7 |
20189 | zoon | jong: joeng (Oirsbeek), joͅŋ (Oirsbeek), zoon: zoen (Oirsbeek), zōn (Oirsbeek), zūən (Oirsbeek) | (zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)] III-2-2 |
19233 | zorgen voor | bezorgd zijn: bezurgt zin (Oirsbeek) | toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)] III-1-4 |
20826 | zout | zout: zaut (Oirsbeek) | zout [DC 03 (1934)] III-2-3 |
19222 | zuchten | zuchten: zuchte (Oirsbeek) | zuchten [snokke] [N 10 (1961)] III-1-4 |
21072 | zuigen | zuiken: zōēke (Oirsbeek) | zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)] III-2-3 |