34100 |
achterklauw |
vers:
vē̜š (Q033p Oirsbeek)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
33802 |
achterknie |
hak:
hak (Q033p Oirsbeek)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
32642 |
achterploeg |
onderwerk:
u ̞ŋǝrwɛrǝk (Q033p Oirsbeek)
|
Het achterste deel van een rad- of karploeg, dat de ploegboom, het ploeglichaam en de staart omvat. [N 11, 31.II.1; N 11A, 100b]
I-1
|
31585 |
achterschijf |
schijf:
šīf (Q033p Oirsbeek)
|
Ronde, met het wiel meedraaiende schijf tussen de naaf en de stootring van het asblok. De achterschijf verhindert dat er tijdens het rijden vet of smeer verloren gaat en vuil de naafbus kan binnendringen. Woordtypen met als tweede lid het woord -ring komen ook voor in het lemma ɛstootringɛ (WLD I.13).' [N G, 50a; N 17, 56; JG 1b, add.]
II-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
echtesjte (Q033p Oirsbeek),
ècheschte (Q033p Oirsbeek),
achterwerk:
achterwerk (Q033p Oirsbeek),
kont:
kŏĕntj (Q033p Oirsbeek),
vot:
vot (Q033p Oirsbeek)
|
[N 10c (1961)]achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
32741 |
achterste keerstrook |
bovenvoordel:
bǭvǝ[voordel] (Q033p Oirsbeek)
|
De wendakker die het verst van de akkeringang, van de weg of van huis verwijderd ligt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma keerstrook ca. [N 11, 51b; N 11A, b; A 33, 5]
I-1
|
19445 |
achteruit |
terug:
tryk (Q033p Oirsbeek)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
wijken:
wīēkə (Q033p Oirsbeek)
|
Achteruitgaan (wijken, deinzen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33854 |
achteruittrappen |
slaan:
šlǭǝ (Q033p Oirsbeek)
|
Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72]
I-9
|
34615 |
achtervork van de wagen |
armen:
ęrǝm (Q033p Oirsbeek)
|
Het geheel van de twee schuin naar achter lopende balken aan de achterzijde van de langwagen, die aan de ene kant tegen de langboom bevestigd zijn en aan de andere kant door openingen tussen het asblok en het achterste rongblok steken. Deze balken dienen ter versteviging van de langboom en maken deel uit van het achterstel van de langwagen. [N 17, 44i; N G, 70d; JG 1b]
I-13
|