e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K315p plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
spin spin: spen (Oostham), spin (Oostham), alleen fon. variatie; verder niet opgetekend; zie ook lijst spinnenweb  spin (Oostham) spin [RND], [Willems (1885)], [ZND 07 (1924)] III-4-2
spinnen ronken: roŋʔən (Oostham), spinnen: spenǝ (Oostham), spenə (Oostham) De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.] || spinnen [Goossens 1b (1960)] II-7, III-2-1
spinnenweb spinnenweb: spinneweͅb (Oostham), spinnest: spenɛ:stə (Oostham) spinnenweb [RND], [ZND 07 (1924)] III-4-2
spinnetje, driehoekige trens pijl: pijl (Oostham) Handgeborduurde hechting in de vorm van een driehoek, toegepast als versterking van de uiteinden van plooi, zak of split, of een vliegvormig gestikt hoekje tegen het uitscheuren. [N 62, 41b; N 59, 57; MW] II-7
spit verschot: verschot (Oostham) een schietende pijn in de lenden (geschot ?) [ZND 35 (1941)] III-1-2
spits, kop van de mijt kap: kap (Oostham), kop: kǫp (Oostham) Het bovenste stukje van het dak van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
spitten graven: grǭvǝn (Oostham) In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.] I-1
sporen van de haan sporen: spōrǝn (Oostham) Doornachtige hoornuitwas van de poten van de haan. [N 6, 3; L 7, 27b; monogr.] I-12
sporten sproten: sprōtǝ (Oostham) De scheien die de ladderbomen met elkaar verbinden. [JG 1a, JG 1b] I-13
spreeuw spreeuw: sprīēëf (Oostham), sprīəw (Oostham) spreeuw [Willems (1885)], [ZND 07 (1924)] III-4-1