33482 |
aardbei |
aardbes:
etbees (K315p Oostham),
eͅdbēs (K315p Oostham),
aardbezie:
edbezi (K315p Oostham)
|
[DC GV (1935) M] [ZND 19A (1936)]
I-7
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ē̜rǝ pǫt (K315p Oostham),
stenen pot:
stiǝnǝ pǫt (K315p Oostham)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
17653 |
aars |
kont:
kont (K315p Oostham)
|
[JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]
I-9
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
aoisen (K315p Oostham),
aozen (K315p Oostham),
hetten aois (K315p Oostham),
hättən əs (K315p Oostham),
koekken aos (K315p Oostham),
schuppen āōs (K315p Oostham)
|
Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Aas: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Aas: schoppen aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)]
III-3-2
|
19009 |
abuis |
abuis:
guo zēͅd aby(3)̄s (K315p Oostham),
ook materiaal znd 19a,6
gö zēͅd aby(3)̄s (K315p Oostham),
mis:
das mis (K315p Oostham),
ge zij mis (K315p Oostham),
ook materiaal znd 19a,6
ge zij mis (K315p Oostham)
|
abuis [ZND 01 (1922)] || Dat is mis. [ZND 38 (1942)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)]
III-1-4
|
19021 |
achterdocht |
achterdocht:
ik had geen achterdocht (K315p Oostham),
ook materiaal van vr.lijst 32, vr. 44
achterdocht (K315p Oostham)
|
achterdocht [ZND 01 (1922)] || ik had geen achterdocht (ik vermoedde geen kwaad) [ZND 32 (1939)]
III-1-4
|
33984 |
achterhaam |
achterhaam:
axtǝrhǭm (K315p Oostham)
|
Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.]
I-10
|
33802 |
achterknie |
achterknie:
axtǝrkni (K315p Oostham)
|
Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12]
I-9
|
19445 |
achteruit |
achter:
ax`tęr (K315p Oostham)
|
Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.]
I-10
|
17951 |
achteruitgaan |
achteruitgaan:
achtəøtgōən (K315p Oostham)
|
achteruitgaan, wijken, deinzen [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|