32583 |
riek, mestriek |
riek:
rek (K315p Oostham)
|
Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.]
I-1
|
21130 |
rijden |
rijden:
rijen (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
rijën (K315p Oostham)
|
rijden [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
28973 |
rijgen |
driegen:
driegen (K315p Oostham)
|
Het voorlopig verbinden van een of twee delen aan elkaar met de rijgsteek, op tafel of op de hand. [N 59, 52b; N 59, 51a; N 59, 51b; N 62, 6; N 62, 7; L 1a-m; L 1u, 41; L B1, 75; Gi 1.IV, 19; MW; S 7; monogr.]
II-7
|
28878 |
rijgnaald |
rijgnaalde:
ręjxnal (K315p Oostham)
|
Naald met een lang wijd oog en geen scherpe punt om een band of een elastiek in een schuif te trekken. Zie afb. 9. [N 59, 12; N 62, 49b; monogr.]
II-7
|
21269 |
rijkdom |
goed:
gut (K315p Oostham)
|
rijkdom [RND]
III-3-1
|
21597 |
rijke lieden |
rijke mensen:
rèke mense (K315p Oostham)
|
Rijke lieden [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
21474 |
rijkswachter |
gendarme (fr.):
en genderm (K315p Oostham)
|
Gendarm, rijkswachter. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
20816 |
rijp |
rijp:
réép (K315p Oostham)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
rijm (K315p Oostham)
|
rijm (rijp, ijzel) [ZND 06 (1924)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
boͅənstâk (K315p Oostham),
buenstoak (K315p Oostham),
erwtrijs:
etrijs (K315p Oostham),
rijs:
rijs (K315p Oostham)
|
[ZND 23 (1937)]Erwtenrijzers, twijgen waartegen bepaalde erwten groeien [ZND 06 (1924)]
I-7
|