33587 |
sjalot |
sjalot:
žəloͅtən (K315p Oostham)
|
sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅt (K315p Oostham)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
pīəs ɛm blāt Xəslōgən (K315p Oostham)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
sláxtǝ (K315p Oostham)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
dadel, enz.):
klets (K315p Oostham),
slag:
slag (K315p Oostham)
|
een muilpeer (geef gelijkbeteekenende woorden: oorvijg [ZND 01u (1924)] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
slek (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenpotje:
slekkepotje (K315p Oostham)
|
slakkenhuis [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (K315p Oostham)
|
slang [Willems (1885)]
III-4-2
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
piet:
pit (K315p Oostham)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
gemene kerel:
gemane kerel (K315p Oostham)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|