21133 |
uitwijken |
afzetten:
af˲zętǝn (K315p Oostham)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
21387 |
unster |
uisel:
WNT: unsel - (h)uis(s)el, (h)uusel, ussel, on(g)sel, oossel, eunsel, eussel, ensel (einsel), insel (eisel) -, Van ons (mnl. unce) met -el (< ouder -il), zooals pondel van pond is afgeleid. Vgl. unster en ponder (punder) die met -er zijn gevormd. [...] Weegwerktuig met ongelijke armen, waardoor men met een klein gewicht dat aan den langen arm wordt heen en weer geschoven, een grooten last, die aan den korten arm wordt opgehangen, kan wegen.
eͅsəl (K315p Oostham)
|
De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
22465 |
vaandel |
vaan:
ĕvōān (K315p Oostham),
vlag:
en vlag (K315p Oostham)
|
Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
vaars:
vēǝs (K315p Oostham),
vē̜ǝs (K315p Oostham)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelvod:
sxotəlvoͅt (K315p Oostham)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
28963 |
vademen |
in (de) naald(e) krijgen:
en dø̜ naǝl krēgęn (K315p Oostham),
in de/een naald(e) doen:
in de/een naald(e) doen (K315p Oostham)
|
Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.]
II-7
|
20330 |
vader |
vader:
vaodər (K315p Oostham),
vodder (K315p Oostham),
vààdər (K315p Oostham)
|
vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
33795 |
vagina, geslachtsorgaan van de merrie |
kling:
kleŋk (K315p Oostham)
|
Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40]
I-9
|
17822 |
vallen |
vallen:
vallen (K315p Oostham),
[~an]
vallen (K315p Oostham)
|
vallen [ZND m]
III-1-2
|
20474 |
van hoge afkomst |
van hoge afkomst:
van hoege afkomst (K315p Oostham),
van hoge komaf:
van nən hôêgə kómaf (K315p Oostham)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|