e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Oostham

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitwijken afzetten: af˲zętǝn (Oostham) Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
unster uisel: WNT: unsel - (h)uis(s)el, (h)uusel, ussel, on(g)sel, oossel, eunsel, eussel, ensel (einsel), insel (eisel) -, Van ons (mnl. unce) met -el (< ouder -il), zooals pondel van pond is afgeleid. Vgl. unster en ponder (punder) die met -er zijn gevormd. [...] Weegwerktuig met ongelijke armen, waardoor men met een klein gewicht dat aan den langen arm wordt heen en weer geschoven, een grooten last, die aan den korten arm wordt opgehangen, kan wegen.  eͅsəl (Oostham) De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)] III-3-1
vaandel vaan: ĕvōān (Oostham), vlag: en vlag (Oostham) Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)] III-3-2
vaars vaars: vēǝs (Oostham), vē̜ǝs (Oostham) Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20] I-11
vaatdoek schotelvod: sxotəlvoͅt (Oostham) zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)] III-2-1
vademen in (de) naald(e) krijgen: en dø̜ naǝl krēgęn (Oostham), in de/een naald(e) doen: in de/een naald(e) doen (Oostham) Een draad door het oog van een naald halen. In dit lemma zijn de objecten draad, garen, draad garen, vaam, vaam garen niet gedocumenteerd. [N 59, 68; N 62, 10; L 8, 29; L B1, 76; MW; monogr.] II-7
vader vader: vaodər (Oostham), vodder (Oostham), vààdər (Oostham) vader; dat is zijn vader [ZND 08 (1925)] || vader; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
vagina, geslachtsorgaan van de merrie kling: kleŋk (Oostham) Het uitwendig zichtbare geslachtsdeel. [JG 1a, 1b; N 8, 35, 39b en 40] I-9
vallen vallen: vallen (Oostham), [~an]  vallen (Oostham) vallen [ZND m] III-1-2
van hoge afkomst van hoge afkomst: van hoege afkomst (Oostham), van hoge komaf: van nən hôêgə kómaf (Oostham) van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)] III-2-2