33811 |
vos, vospaard |
vos:
vǫs (K315p Oostham)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
vouw:
īən vāəf (twIə vāəvən) (K315p Oostham)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vāəvən (K315p Oostham)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde mens:
nö vrömdö mins (K315p Oostham)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrind (K315p Oostham)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|
20276 |
vroedvrouw |
goeivrouw:
gŏĕjvraa (K315p Oostham)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
de vriemis (K315p Oostham),
vri.məs (K315p Oostham)
|
Hoe heet de vroegste mis op zondag? [ZND 38 (1942)] || vroegmis [RND]
III-3-3
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vraa (K315p Oostham),
vrouwmens:
vrɛməṣ (K315p Oostham),
wijf:
wɛf (K315p Oostham)
|
vrouw [RND], [RND], [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄ǝzǝ[kalf] (K315p Oostham)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (K315p Oostham),
gɛrm (K315p Oostham),
gɛrǝm (K315p Oostham)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|