17628 |
keel, strot |
strot:
stro.t (K315p Oostham),
strōt (K315p Oostham)
|
Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)] || strot [RND]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
zijn keel doet zeer:
zə ke.l du si.ər (K315p Oostham)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
einde:
ɛn (K315p Oostham),
hoofdbed:
hi̯ø̜t˱bęt (K315p Oostham),
hø̜t˱bęt (K315p Oostham)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
djeffen:
djeͅ:ffen (K315p Oostham, ...
K315p Oostham),
keffen:
keffen (K315p Oostham, ...
K315p Oostham)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
kêgel (K315p Oostham)
|
Kegel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
du woͅrt nəmi.ə gəke.gəlt (K315p Oostham)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
kêgels (K315p Oostham)
|
Kegel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
ke̝ͅldər (K315p Oostham)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
21283 |
kerel |
kerel:
kéjerel (K315p Oostham),
kɛ.rəl (K315p Oostham),
vent:
veͅnt (K315p Oostham)
|
Een sterke kerel [ZND 27 (1938)] || kerel [RND]
III-3-1
|
29111 |
keren |
keren:
kiǝrǝn (K315p Oostham),
omzetten:
ømzętǝn (K315p Oostham)
|
Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
II-7
|