24318 |
graat |
graat:
visbeen
graot (L216a Oostrum),
visgraat:
visgraot (L216a Oostrum)
|
graat ve vis || visgraat
III-4-2
|
21177 |
gracht |
gracht:
gràcht (L216a Oostrum, ...
L216a Oostrum)
|
gracht [DC 02 (1932)]
III-3-1
|
20228 |
grafsteen |
steen:
stieën (L216a Oostrum)
|
grafsteen, zerk
III-2-2
|
19331 |
grapjas |
floeperd:
floeperd (L216a Oostrum),
oelewapper:
oelewápper (L216a Oostrum)
|
grapjas || snaak, grapjas
III-1-4
|
32848 |
gras |
gras:
gras (L216a Oostrum)
|
De algemene benaming voor het gewas, zo uitvoerig mogelijk gedocumenteerd, zodat in de volgende lemma''s naar deze opgaven en naar de klankkaart kan worden verwezen. Op de klankkaart van het type gras zijn de vormen met betoning niet apart aangegeven; men kan bij dit woord aannemen dat het in het gehele polytone gebied sleeptoon heeft. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 14, 88a; JG 1b, add.; Wi 54; S 11; L 1 a-m; L 1u, 75; L 20, 26a; L 35, 65; L. 39, 41; A 2, 54; A 4, 26a; A 4, 28; RND 111; monogr.]
I-3
|
24158 |
grasmus |
grasteut:
grastuit (oeuvre) (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de grasmusch? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
24159 |
graspieper |
taats:
anthus pratensis
taats (L216a Oostrum),
wijntapper:
anthus pratensis
wiendtöpper (L216a Oostrum)
|
graspieper
III-4-1
|
19460 |
grasveld, bleekveld |
groes:
groēs (L216a Oostrum)
|
klein grasveld bij het huis
III-2-1
|
33490 |
grauwe renet |
rabauwappel:
appelsoort, zure winterappel
rabowápel (L216a Oostrum)
|
grauwe renet
I-7
|
24162 |
grauwe vliegenvanger |
spinnenvreter:
spinnevrèter (L216a Oostrum),
vliegenvanger:
muscipapa parva; klein vogeltje waarvan men zegt dat het vliegen van de rug van paarden of koeien pikt
vliēgevenger (L216a Oostrum)
|
Hoe heet de grauwe vliegenvanger? [DC 06 (1938)] || vliegenvanger: vogel, soort
III-4-1
|