32926 |
hopen spreiden |
uitereengooien:
űtǝręi̯ngű̄i̯ǝ (L416p Opglabbeek)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
17733 |
horen |
horen:
hīərə (L416p Opglabbeek)
|
horen [N 10b (1961)]
III-1-1
|
25411 |
horens verwijderen |
horens afsnijden:
hīrǝns āfsnījǝ (L416p Opglabbeek)
|
Als de kop tot aan de horens afgehuid is, worden ze met een (hak)mes of een zaag bij de inplant verwijderd. In vele gevallen worden de horens met een bijl erafgeslagen. De woordtypen "blijven" en "ze aan het vel laten" duiden erop dat de horens a.h.w. aan de huid blijven vastzitten. [N 28, 42; monogr.]
II-1
|
25136 |
horizon |
eind van de wereld:
⁄t én (van ne wééreld) (L416p Opglabbeek),
noorderlicht:
nuurd dr léégt (L416p Opglabbeek)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33457 |
horizontale draaibare sluitbalk van een poort |
slingerhout:
sleŋǝrhø̜u̯t (L416p Opglabbeek)
|
Een draaibare sluitbalk ter halve hoogte van een poort, in het midden vast bevestigd aan een van de poortvleugels. In horizontale stand gedraaid vallen de uiteinden in een bevestiging en is de poort afgesloten; in vertikale stand is de poort geopend. De sluitbalk wordt dan om hinder te voorkomen vaak boven en onder vastgezet. Zie afbeelding 20. [add. uit N 5A, 54a; N 4A, 48; A 49, 4]
I-6
|
18233 |
horloge |
horloge:
ein guiwe herluugie (L416p Opglabbeek),
ejn gøywə hərlyzi (L416p Opglabbeek),
gərlúúgə (L416p Opglabbeek),
’n gōͅən ərlūzī (L416p Opglabbeek),
[gerluezi] (volk)
horlūəžə (L416p Opglabbeek)
|
een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge [ZND m] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17812 |
houden |
houden:
hauwə (L416p Opglabbeek)
|
houden [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
21459 |
houden van |
houden van:
hēͅi hildt vēͅl van Vader, van Muuder, van Pa en Ma, van Noonk en tant, van Myster en gebuur, van de schrienwerker (L416p Opglabbeek),
hè hilt vèl van Vaïer en Moïer, van pa en muder, van nonk en tant, avnne meister, vanne schrienwerker (L416p Opglabbeek)
|
Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
34216 |
houder van slachtvee |
vetboer:
vɛtbōr (L416p Opglabbeek),
weidenboer:
węi̯bōr (L416p Opglabbeek)
|
[N 3A, 77d]
I-11
|
22183 |
houtduif |
bosduif:
bosduif (gew.uitspr.) (L416p Opglabbeek),
boͅs˂dyf (L416p Opglabbeek)
|
houtduif || houtduif (41 grootste en bekendste van het stel; wit aan nek en vleugels; broedt overal in bossen en tegenwoordig ook in dorp en stad; vaak in grote troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|