21851 |
jaarmarkt |
foor:
fŭŭr (L416p Opglabbeek)
|
de markt die elk jaar op een vaste tijd wordt gehouden [foor, jaarmarkt] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34074 |
jaarring |
jaarring:
jǭreŋ (L416p Opglabbeek),
tekens van kalven:
tęi̯kǝs van kǫu̯vǝ (L416p Opglabbeek)
|
Jaarlijkse ringvormige verdikking aan de hoorns. [N 3A, 106b]
I-11
|
18539 |
jachtpak |
jagersjas:
slecht leesbaar
jagersjas (L416p Opglabbeek)
|
het jachtcostuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18705 |
jacquetjak |
jasje:
jeͅskə (L416p Opglabbeek)
|
jak in jacquetvorm [seketjek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18566 |
jacquetpak |
smoking:
smoking (L416p Opglabbeek)
|
het jacquet-costuum [N 59 (1973)]
III-1-3
|
21181 |
jagen |
jagen:
jagen (L416p Opglabbeek)
|
Kunstmatige manier bij de korfteelt om een zwerm van het moedervolk te scheiden. Wanneer een voorzwerm niet snel genoeg afkomt en wanneer de imker er belang bij heeft dat het volk spoedig gaat zwermen, dan neemt hij zijn toevlucht tot het jagen. Als het darrenbroed achter in de korf bruin is, kunnen de bijen gejaagd worden. De imker zet de moederkorf met de kop op de grond en plaatst er de jaagkorf bovenop, zodat de openingen van beide korven tegen elkaar sluiten. Op de plaats waar de openingen tegen elkaar komen, windt men er een bijdoek om. Met ijzeren krammen hecht men de korven stevig aan elkaar vast. Men gaat nu met beide handen of met soms een stok voor en achter tegen de moederkorf kloppen, onderaan bij de kop van de korf beginnend en geleidelijk aan hoger (Gelens 1963, pag. 22). Af en toe opent men het gesloten vlieggat en blaast er rook in. Als men uit het zoemen der bijen heeft opgemaakt dat zij in de jaagkorf zijn overgelopen, maakt men de korven weer los. De koningin gevolgd door de groep bijen die normaal zou zijn gaan zwermen, zit nu in de jaagkorf. In de moederkorf, waarin geen moer meer zit, moet weer een sterk volk opgroeien door eerst en vooral een nieuwe koningin of moer te vormen. [N 63, 87a; monogr.]
II-6
|
18560 |
jagersjas |
jagersjas:
jagersjas (L416p Opglabbeek)
|
groene jas met een plooi in de rug [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18259 |
jak |
kazavek:
ka.zəveͅk (L416p Opglabbeek),
kezəvēͅk (L416p Opglabbeek),
kiēzəvek (L416p Opglabbeek),
køͅzəvek (L416p Opglabbeek)
|
damesblouse, strak om het lichaam, hoog gesloten met boordje en met lange strakke mouwen [jak, seket] [N 25 (1964)] || jak (kort vrouwenkledingstuk) [ZND 27 (1938)] || vrouwenjak, kort jasvormig getailleerd bovenkledingstuk [jak, baskien, bollero, zeelewermer, kasjevek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18996 |
jaloers |
jaloers:
zjeloers (L416p Opglabbeek),
det waas zuu fi-jn, echt òm zjaloers op te wère
zjaloers (L416p Opglabbeek),
ook materiaal znd 27, 44
cheluurs (L416p Opglabbeek),
šaly(3)̄rs (?) (L416p Opglabbeek),
žaly(3)̄rs (L416p Opglabbeek)
|
afgunstig, jaloers || jaloers [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
20548 |
jam |
gelei:
gelei (L416p Opglabbeek),
zjelei (L416p Opglabbeek),
zjelèj (L416p Opglabbeek),
spijs:
spies (L416p Opglabbeek, ...
L416p Opglabbeek)
|
jam; Hoe noemt U: Gelei van met suiker gekookte, fijngemaakte vruchten, om op de boterham te smeren (jam, confiture) [N 80 (1980)]
III-2-3
|