e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aarden genaken: kan ook verniêke In det nûw hûs koste ze zich mè neet geniêke  geniêke (Opglabbeek), gewend: Noa ein paar daag woare ze al good gewi-jndsj in hun nûw hûs  gewi-jndsj (Opglabbeek), soms ook  gewöndsj (Opglabbeek) goed aardend || het gewoon worden, aarden III-1-4
aarden pot aarden pot: ē̜rdǝ pǫt (Opglabbeek), ęrdǝ pǫt (Opglabbeek), stenen pot: stęjnǝ pǫt (Opglabbeek) Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.] II-8
aardewerk aardewerk: ēͅrdəwɛrk (Opglabbeek) aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)] III-2-1
aars gat: gaat (Opglabbeek), kont: kǫ.nt (Opglabbeek) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35]aars, darmuitgang [N 10c (1995)] I-9, III-1-1
aarzelen drezen: dreise (Opglabbeek), drejse (Opglabbeek), hoetelen: mindere gebruikt vero. vorm huitele  hûtele (Opglabbeek) aarzelen || aarzelen, van het (of de) ene naar het (de) andere lopen III-1-4
aas in het kaartspel aas: aozen (Opglabbeek), harten (h)aas (Opglabbeek), herten (h)aas (Opglabbeek), aast: aosten (Opglabbeek), herten oast (Opglabbeek), haas: haosen (Opglabbeek), haozen (Opglabbeek), haast: (h)artən (h)əst (Opglabbeek), harten haost (Opglabbeek) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
absis absis (lat.): absis (Opglabbeek) De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)] III-3-3
absolutie absolutie (<fr.): ábsəlŭŭtie (Opglabbeek) Absolutie [abseloetsioeën]. [N 96D (1989)] III-3-3
abuis abuis: de bès abiez (Opglabbeek), ook materiaal znd 19a,6  de bès abiez (Opglabbeek), mis: dich (de) bes mis (Opglabbeek), ook materiaal znd 19a,6  dich bes mis (Opglabbeek), verkeerd: dich (de) bes verkierd (Opglabbeek), ook materiaal znd 19a,6  dich bes verkierd (Opglabbeek) abuis [ZND 01 (1922)] || Ge zijt abuis (= ge vergist u). [ZND 19 (1936)] III-1-4
achterblijver achterblijver: axtǝrblīvǝr (Opglabbeek) Big die achterblijft in groei. [N 76, 49] I-12