e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opglabbeek

Overzicht

Gevonden: 5774
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;  duud (Opglabbeek), dôêt (Opglabbeek) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (bn.) dood: duud (Opglabbeek), dyt (Opglabbeek), dûûd (Opglabbeek) dood (bn) [ZND A2 (1940sq)] || dood; de jongen die gisteren van het dak is gevallen, is nu - [ZND 46 (1946)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zn.) dood: dūūt (Opglabbeek) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodkist doodskist: znd 33, 38;  dudskist (Opglabbeek) een doodkist [ZND 33 (1940)] III-2-2
doodskist doodskist: dūūdskist (Opglabbeek, ... ), znd 33, 38;  dudskist (Opglabbeek), zerk: zɛrək (Opglabbeek) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] || Doodkist. [ZND 33 (1940)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [Lk 01 (1953)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodsmantel: dytsm.ntəl (Opglabbeek), gewone kleder: gəwyn kleͅ.iər (Opglabbeek) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: duutsklokke luuje (Opglabbeek) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3
doodsteken steken: stē̜ǝkǝ (Opglabbeek) Nadat het dier is verdoofd, wordt het ogenblikkelijk de keel doorgesneden, opdat het nog pompende hart het bloed uit het lichaam kan stuwen. De woordtypen in dit lemma kunnen zowel duiden op het doodsteken van een varken als op het doodsteken van een rund. Een bij de opgave toegevoegd object ''varken'', ''koe'', ''beest'' wordt niet in het woordtype opgenomen. [N 28, 11a; N 28, 11b, N 28, 12a; N 28, 13b, monogr.] II-1
doodzonde doodzonde: dūūdzōēndə (Opglabbeek) Doodzonde, dodelijke zonde [doeëdzund]. [N 96D (1989)] III-3-3
doof doof: douf (Opglabbeek), hēͅ es sūe dōͅif eͅs nə pot (Opglabbeek), hè is zuu duif es ne pot (Opglabbeek) doof [ZND m] || hij is zo doof als... (vertaal en vul aan) [ZND 23 (1937)] III-1-1