22580 |
kruidwis |
kruidwis:
in dien kroedwusj deed men over enkele jaren nog: ruuksel = een kruid dat veel verspreid was in onze hoven.Na de wijding gebruikte men t zaad van de kruid bij verstopping van de koeien. Men bereidde het op de kachel en gaf het de beesten in den vorm van bollen, op
kroedwusj (Q010p Opgrimbie)
|
Welke kruiden doet (deed) men in die kruidwis? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
{ja}:
ja
/ (Q010p Opgrimbie),
op dien dag wijdt men den kroedwusj
/ (Q010p Opgrimbie)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
kruien:
krǫu̯ǝn (Q010p Opgrimbie),
schurgen:
šǫrǝgǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
19581 |
kruik |
kruik:
krū.k (Q010p Opgrimbie),
krūk (Q010p Opgrimbie)
|
kruik [ZND 01 (1922)], [ZND 29 (1938)]
III-2-1
|
20806 |
kruimel |
greumel:
grø̄məl (Q010p Opgrimbie)
|
kruimel brood [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17573 |
kruin |
kruin:
kruən (Q010p Opgrimbie),
#NAME?
krūə:n (Q010p Opgrimbie)
|
de kruin van het hoofd (waar het haar draait) [ZND 29 (1938)] || kruin [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17649 |
kruis |
kruis:
kry(3)̄s (Q010p Opgrimbie),
krȳ.s (Q010p Opgrimbie),
ə kry(3)̄s, kry(3)̄zer (Q010p Opgrimbie)
|
Een kruis, twee kruisen. [ZND 29 (1938)] || Kruis. [ZND 01 (1922)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-9, III-3-3
|
23203 |
kruisbeeld |
lieveheer:
levənīər (Q010p Opgrimbie),
ənə levənīər (Q010p Opgrimbie)
|
Crucifix. [ZND 01 (1922)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
kroonchele (Q010p Opgrimbie),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
krōnšəl (Q010p Opgrimbie)
|
kruisbes [ZND 01 (1922)]
I-7
|
32800 |
kruiselings overhoeks eggen |
in het kruis [eggen]:
ęn t krȳ.s (Q010p Opgrimbie)
|
Manier van schuin eggen waarbij men telkens naar de volgende aangrenzende zijde gaat, zodanig dat de egbanen elkaar kruisen en de akker dus dubbel bewerkt wordt; zie afb. 72. Een rechthoekige lange akker kan kruiselings overhoeks worden geëgd volgens een patroon dat grotendeels het dubbele is van afb. 72: halverwege de akker laat men het egpatroon overgaan in zijn spiegelbeeld; zie afb. 73. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting op het lemma ''eggen''.' [JG 1b+ 1d add.; N 11, 84c add.; N 11A, 177d + e; monogr.]
I-2
|