24961 |
vijver |
wijer:
wējǝr (Q010p Opgrimbie)
|
Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lēt (Q010p Opgrimbie)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
19745 |
viooltje |
viooltje:
fjeulkes (Q010p Opgrimbie),
vieuəlke (Q010p Opgrimbie)
|
Viola, Fr. violette [ZND 34 (1940)]
I-7
|
22413 |
vishengel |
visgarde:
v"šgēͅrt (Q010p Opgrimbie)
|
Een lange stok om mee te vissen. [ZND 23 (1937)]
III-3-2
|
20730 |
vlaai met deegdeksel |
slof:
slof (Q010p Opgrimbie),
vlaai met een deksel:
vlaai met eine deksel (Q010p Opgrimbie)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)]
III-2-3
|
21424 |
vlaams |
vlaams:
vlaoms (Q010p Opgrimbie),
vlōͅms (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie),
vlōͅms kalə (Q010p Opgrimbie)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || vlaams [ZND 23 (1937)] || Vlaams; bijvoeglijk naamwoord - [DC 47 (1972)]
III-3-1
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mɛrəkəf (Q010p Opgrimbie),
meerkolf:
meerəkəf (Q010p Opgrimbie)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
21394 |
vlag |
drapeau (fr.):
drapō (Q010p Opgrimbie),
vaan:
vān (Q010p Opgrimbie)
|
vlag [ZND 17 (1935)]
III-3-1
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hāgǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
24457 |
vleermuis |
vlerenmuis:
flērəmus (Q010p Opgrimbie)
|
vleermuis [ZND 08 (1925)]
III-4-2
|