e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opgrimbie

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
waterdorpel vensterdorpel: venstǝrdø̜lǝpǝr (Opgrimbie), venstersteen: venstǝrstęjn (Opgrimbie) Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.] II-9
waterketel, moor moor: muər (Opgrimbie), theeketel: tēkēͅtəl (Opgrimbie) de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] III-2-1
waterput put: poͅt (Opgrimbie), pøt (Opgrimbie) [ZND 32 (1939)] I-7
waterring van de mijt waterlaag: wā.tǝrlǭx (Opgrimbie) Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
weduwe wedevrouw: weedəvrou (Opgrimbie), weef: weef (Opgrimbie) weduwe [ZND 08 (1925)] III-2-2
weduwnaar wedeman: weedəman (Opgrimbie) weduwnaar [ZND 08 (1925)] III-2-2
weersgesteldheid weer: wēͅr (Opgrimbie) (vuil, slecht) weer [ZND 08 (1925)] III-4-4
wei wei: węi̯ (Opgrimbie, ... ), węi̯m (Opgrimbie) Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.] I-11, I-8
welig, gelp gelp: gɛlǝp (Opgrimbie) Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.] I-4
welkom welkom: welkom (Opgrimbie) Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)] III-3-1