34618 |
huif van de huifkar |
huif:
huf (Q010p Opgrimbie),
huifje:
hūfkǝ (Q010p Opgrimbie)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hufkar (Q010p Opgrimbie)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
18876 |
huilen |
grijnzen:
ok vervelend huilen
grenšə (Q010p Opgrimbie)
|
grijnzen [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19693 |
huis, woning |
huis:
hū.s (Q010p Opgrimbie)
|
huis [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
19673 |
huishouden |
huishouden:
hūshoͅu̯ən (Q010p Opgrimbie)
|
Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
moͅšən (Q010p Opgrimbie),
møͅš (Q010p Opgrimbie)
|
mus [ZND 01 (1922)], [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
vlieg:
in notatie van Pieter G.
vlēx (Q010p Opgrimbie)
|
vlieg, huis— [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
17997 |
huiveren |
rijderen:
rejərə (Q010p Opgrimbie, ...
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie,
Q010p Opgrimbie),
schuiveren:
šūvərə (Q010p Opgrimbie)
|
huiveren [ZND 01 (1922)] || Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
19887 |
huurcontract |
tuis:
toͅws (Q010p Opgrimbie)
|
het contract dat gesloten wordt wanneer een huis wordt verhuurd; hoe zegt men b.v. "ik heb een ...... van drie jaar"? [ZND 43 (1943)]
III-3-1
|
21333 |
huurpenning |
godsalder:
Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.
gōͅtshàèldər (Q010p Opgrimbie),
WNT: heller - vaak, in jonger vorm, helder -, Mhd., nhd., mnl. heller. Oorspronkelijk eene Duitsche munt, benoemd naar Hall in Zwaben (verg. daalder de waarde was die van 1/2 of ongeveer 1/3 penning.
gōͅtsheͅldər (Q010p Opgrimbie),
meepenning:
mēpeͅnəŋ (Q010p Opgrimbie),
Van Dale: meepenning, godspenning, huurpenning.
mē:pàènəŋ (Q010p Opgrimbie)
|
huurpenning [ZND 01 (1922)] || meepenning (handgeld) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|