33981 |
singel |
singel:
seŋǝl (P222p Opheers)
|
Riem die het zadel op zijn plaats houdt. Hij is aan de zijkanten van het zadel vastgehecht en wordt onder de buik van het paard door middel van een gesp gesloten. [JG 1a, 1b; N 13, 72; monogr.]
I-10
|
33993 |
singel voor de paardedeken |
singel:
seŋǝl (P222p Opheers)
|
Riem rond de buik van het paard die dient om de paardedeken op zijn plaats te houden. [N 13, 92]
I-10
|
21444 |
sjacheraar |
troggelaar:
ps. omgespeld volgens Frings.
trygəli̯eͅr (P222p Opheers)
|
sjacheraar: Iemand die zich aan minderwaardige handel bezondigt [sjatser, sjacheléér? enz.] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21581 |
sjacheren |
afdrogen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ōͅfdrøi̯gə (P222p Opheers)
|
Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18686 |
sjerp |
ceremoniesjerp:
sɛrəmənišeͅrp (P222p Opheers)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17870 |
slaan |
houwen:
zwad ən blou gəhout (P222p Opheers)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
33028 |
slaan met de zicht |
kappen:
kapǝ (P222p Opheers)
|
De slaande beweging maken met de zicht. Zeer vaak werd voor deze vraag dezelfde opgave gegeven als voor de algemene vraag "maaien met de zicht". Hier zijn alleen de opgaven opgenomen die niet identiek zijn met de vragen "inkappen" of algemeen "maaien met de zicht". Zie ook de toelichting bij het vorige lemma ''maaien met de zicht'' (4.2.1). [N 15, 16f; monogr.]
I-4
|
17744 |
slaap |
slaap:
sloap (P222p Opheers)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
moeder:
ABN moeder.
mu.dər (P222p Opheers),
slaapmuts:
slōͅbmutz (P222p Opheers),
slŭ.əpmŭ.ts (P222p Opheers)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33390 |
slaapplaats van de knecht bij het vee |
kamertje:
kięmǝrkǝ (P222p Opheers)
|
De ruimte in de paarde- of, zij het minder gebruikelijk, koestal waar de knecht slaapt. Een aantal benamingen betreffen meer het bed van de knecht dan de ruimte waar dat bed staat. Enkele benamingen verwijzen naar een hoger gelegen ruimte of naar de zolder boven de paarde- of koestal waar de knecht dan slaapt. [N 5A, 13b, 34e, en 59f; A 7, 32; R 3, 59; monogr.]
I-6
|