25073 |
averechts, achterstevoren |
andersom:
angesom (L371p Ophoven),
links:
links (L371p Ophoven),
verkeerd:
verkeerd (L371p Ophoven)
|
averechts [ZND 05 (1924)] || niet de goede zijde tonend [averechts, verhard, verkeerd, keeraats] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23257 |
avondgebed |
avondgebed:
aovendgebed (L371p Ophoven)
|
Het avondgebed/avondsgebed met gewetensonderzoek [aovendgebed, aovesgebed, aoëvetsjebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20582 |
avondmaal |
avondbrood:
aovend broid (L371p Ophoven)
|
de laatste maaltijd van de dag, avondeten [ZND 02 (1923)]
III-2-3
|
23673 |
avondtriduüm |
avondtridum:
aovendtriduum (L371p Ophoven)
|
Een godvruchtige oefening op drie achtereenvolgende avonden, avondtriduüm. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
20546 |
azijn |
azijn:
azien (L371p Ophoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
azijn (L371p Ophoven),
edik:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
iêk (L371p Ophoven)
|
azijn [ZND 01u (1924)] || azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18282 |
baalschort |
paan:
WNT: paan (II), doek of lap van wollen, katoenen of linnen stof, waarmee de negers in Afrika die niet geheel naakt gaan het lichaam omgeven, van het middel tot aan de knieën of iets lager.
pān (L371p Ophoven)
|
voorschoot van jute of grof linnen of een als schort gebruikte baalzak [slobbert, baolscholk, baalslop, pleggert, plekker] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
22321 |
baantje glijden op het ijs |
sleuren:
sleuren (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven,
L371p Ophoven)
|
Glijden over sneeuw of ijs. [N 38 (1971)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)] || Slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen). [ZND 06 (1924)]
III-3-2
|
17584 |
baard |
vlimmen:
vlø̜mǝ (L371p Ophoven)
|
De scherpe uitsteeksels van de aar bij sommige graangewassen: kafnaalden. Het type baard is een verzamelnaam; het type vlimmen is het meervoud van vlim dat eigenlijk de afzonderlijke kafnaald aanduidt die aan het omhulsel van de korrel vastzit. Wanneer het type vlimmen als dubbelopgave naast baard voorkomt (dat is het geval in L 286, 312 en 313), dan is de betekenis van vlimmen: het omhulsel waarin de korrel zit. Vergelijk ook de lemma''s ''graanafval'' (6.1.30) en ''spikken'' (6.1.31). Zie afbeelding 2, f. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 25, 11; NE 2.I, 51; monogr.; add. uit N 14, 131]
I-4
|
17720 |
baarmoeder |
matrice (fr.):
metresse (L371p Ophoven)
|
baarmoeder [N 10c (1995)]
III-1-1
|
34113 |
baarmoeder van de koe |
baarmoeder:
bārmudǝr (L371p Ophoven),
dracht:
drāx (L371p Ophoven)
|
[N 3A, 48; A 48A, 47a]
I-11
|