22580 |
kruidwis |
kruidwis:
kroedwès (L371p Ophoven),
men laat nog n kroetwès wijden
kroetwès (L371p Ophoven)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De bos kruiden die op 15 augustus gewijd werd, de kruidwis [krüdwis, kroetwusj]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
22701 |
kruidwis wijden |
kruidwis wijden:
kroedwès wiejen (L371p Ophoven),
{ja}:
men laat nog n kroetwès wijden
kroetwès (L371p Ophoven)
|
Bestaat (bestond?) het gebruik op die dag een kruidwis te wijden? [ZND 17 (1935)] || De wijding van de kruiden op 15 augustus [der kroetwusj zeëne]. [N 96C (1989)]
III-3-2
|
26082 |
kruien |
schurgen:
šø̜rǝgǝ (L371p Ophoven)
|
Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.]
I-13
|
24039 |
kruinschering |
kruinschering:
kruunsjering (L371p Ophoven)
|
De kruinschering [kruungsjeëre]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24540 |
kruipende boterbloem |
boterbloem:
WLD
boterbloom (L371p Ophoven)
|
Kruipende boterbloem (ranunculus repens 15 tot 50 cm hoog plantje met wortelende uitlopers; de stengels zijn opstijgend behaard; de bladeren zijn 3-tallig met ingesneden blaadjes; de bloemen hebben gegroefde steeltjes en zijn goudgeel van kleur; de kelk [N 92 (1982)]
III-4-3
|
17649 |
kruis |
kruis:
krȳ.s (L371p Ophoven),
krȳs (L371p Ophoven),
moos:
moes (L371p Ophoven)
|
Beenderenstelsel aan het einde van de rug. [N 3A, 109] || Deel van het lichaam waar de bovenbenen samenkomen (mik). [N 109 (2001)] || Kruising van ruggegraat en achterheupen, uitlopend in de staart en staartwortel. Zie afbeelding 2.31. [JG 1a, 1b; N 8, 13 en 14]
I-11, I-9, III-1-1
|
23203 |
kruisbeeld |
crucifix (<lat.):
eine kruissiefiks (L371p Ophoven),
krussefiks (L371p Ophoven),
kruis:
ei kruus (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven),
kruus (L371p Ophoven),
lieveheer:
einə leevəniejer (L371p Ophoven)
|
Een beeld van Christus-aan-het-kruis [kruus, kruuts, kruu(t)sbeeld, kruusse-fiks?]. [N 96A (1989)] || Een kruisbeeld, het geheel van kruis en de eraan gehechte Christusfiguur. [N 96B (1989)] || Kruisbeeld. [ZND 22 (1936)]
III-3-3
|
34081 |
kruisbeen |
kruisbeen:
krȳsbē̜i̯n (L371p Ophoven)
|
Heiligbeen, os sacrum; één der beenderen van het bekken. Het is een driehoekig beenstuk, ontstaan uit de vergroeiing van vijf wervels. [N 3A, 110a]
I-11
|
33551 |
kruisbes |
kroenzel:
krōnšəl (L371p Ophoven),
verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u 138
kroonsel (L371p Ophoven)
|
kruisbes [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)]
I-7
|
23807 |
kruisdagen |
kruisdagen:
kruusdaag (L371p Ophoven)
|
De drie dagen vóór Hemelvaartsdag, de kruisdagen [krütsdaag, kruusdaog]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|