24996 |
uitgieten |
inschudden:
inschudden (L371p Ophoven)
|
een vloeistof al gietende doen vloeien uit een kan, fles etc. [storten, plassen, klassen, schenken, uitgieten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
26578 |
uithalen |
afkappen:
ā.fkapǝ (L371p Ophoven)
|
Algemene benaming voor het uitkappen van de groeven van een molensteen. Zie voor meer specifieke handelingen bij het uitkappen van de groeven de lemmata ɛbreed scherpenɛ, ɛhol scherpenɛ, ɛdiep scherpenɛ enzovoorts.' [Vds 222; Jan 201; Coe 175; Grof 205]
II-3
|
21386 |
uithoren |
uithoren:
oetheuren (L371p Ophoven)
|
door vragen van iemand proberen te weten te komen wat hij voelt, uithoren [horken, funteren, tintelen, uithoren, uithorken] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tko.mǝ (L371p Ophoven)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21391 |
uitleggen |
uitleggen:
oetleggen (L371p Ophoven, ...
L371p Ophoven)
|
duidelijk maken, uitleggen [uitduiden, uitbeduiden] [N 85 (1981)] || het verklaren, uitleggen [uitleg, bedied, bedietsel] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
Andere spelen [dan knikkerspel].
we zullən iest aaftèlle (L371p Ophoven),
kavelen:
Knikkerspel.
we zullən iest kaavələ (L371p Ophoven),
opgooien:
wə gōͅn ṇəst opgooiə (L371p Ophoven)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
21452 |
uitnodigen |
noden:
neujen (L371p Ophoven)
|
iemand verzoeken bij iemand op bezoek te komen, een feest bij te wonen etc. [verzoeken, noden, bidden, uitnoden, kwelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21588 |
uitnodigen voor een begrafenis |
ter lijk bidden:
ter liek byje (L371p Ophoven)
|
uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
šeͅlə (L371p Ophoven),
uitmaken:
einəm oetmaake (L371p Ophoven),
ement outmaken (L371p Ophoven),
uitschijten:
oetsjietə (L371p Ophoven),
uitsliepen:
Van Dale: uitsliepen, bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen sliep uit, sliep uit.
oetsliepen (L371p Ophoven)
|
iemand smadelijke, honende woorden naar het hoofd werpen [uitkeken, uitjouwen, uitjuiwen, bellen, uitklappen, uitgodverren,uitschelden, uitsliepen [N 85 (1981)] || Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] || schelden [ZND m]
III-3-1
|
18108 |
uitslag onder de neus |
uitslag:
uitslaag (L371p Ophoven)
|
Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)]
III-1-2
|