| 25133 |
druppel |
drup:
drøͅp (L362p Opitter, ...
L362p Opitter),
druppel:
dreppəl (L362p Opitter, ...
L362p Opitter)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
| 25108 |
druppen, druppelen |
druppen:
dröppə (L362p Opitter),
ps. of toch omspellen volgens Frings: [dr$pp\\]?
dröppə (L362p Opitter)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
| 22021 |
duif (alg.) |
duif:
duf (L362p Opitter),
Pl. [duive]
duif (L362p Opitter)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)], [ZND m]
III-3-2
|
| 24139 |
duif, algemeen |
duif:
duf (L362p Opitter)
|
duif [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
| 21965 |
duivenhok |
duivenhok:
Aan muur.
dui.vənhòk (L362p Opitter),
spijker:
spikǝr (L362p Opitter),
spikǝrt (L362p Opitter),
til:
tel (L362p Opitter)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
| 22090 |
duivenslag |
slag:
slā.ch (L362p Opitter),
slā.x (L362p Opitter),
spijker:
spikǝr (L362p Opitter),
In kistje.
spi.kər (L362p Opitter),
wipplank:
wepplā.ŋk (L362p Opitter)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
| 24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
wijfje:
wiefke (L362p Opitter)
|
duif, wijfje [ZND 39 (1942)]
III-4-1
|
| 18006 |
duizelig |
dol:
dil (L362p Opitter, ...
L362p Opitter),
verduizeld:
vərditsjəlt (L362p Opitter)
|
hoe is of wordt iemand die bang is op een hoogte (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die een harde slag op het hoofd heeft gekregen (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)] || hoe is of wordt iemand die lang heeft rondgedraaid (met een zinnetje antwoorden) ? [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
| 19311 |
durfal |
dappere, een -:
det is eine dappere (L362p Opitter)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
| 19310 |
durven |
dorren:
dorrə (L362p Opitter),
durven:
he het det net dɛrvən don (L362p Opitter)
|
durven [ZND 25 (1937)] || Hij heeft dat niet durven doen [ZND 46 (1946)]
III-1-4
|