33078 |
opsteken van de schoven |
opsteken:
ǫpstē̜.kǝ (L362p Opitter)
|
Het op de oogstkar laden van de gedroogde schoven. Dit gebeurt door twee personen, de één, de opsteker (zie het lemma ''opsteker'', 5.1.4) steekt de schoven met een oogstgaffel van het hok naar de kar omhoog, waar de ander, de tasser (zie het lemma ''tasser op de wagen'', 5.1.5) de schoven aanneemt en in lagen (zie het lemma ''laag schoven op de wagen'', 5.1.7) op de oogstkar tast. Vergelijk ook het lemma ''hooi opladen'' (5.1.5) in aflevering I.3.' [JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|
17900 |
optillen |
opheften:
opheftə (L362p Opitter)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
26361 |
optrekken, opdraaien |
aantrekken:
ā.ntrękǝ (L362p Opitter),
optrekken:
ǫptrękǝ (L362p Opitter),
opwinden:
ǫpwęjnjǝ (L362p Opitter),
trekken:
trękǝ (L362p Opitter)
|
De sluis openen met behulp van een hefboom of een winde. In het eerste geval spreekt men in het algemeen van optrekken, in het tweede geval van opdraaien of opendraaien. Volgens Coenen (pag. 47) gebeurde het opdraaien ɛs avonds, het afdraaien ɛs morgens. Zie ook het lemma ɛaflaten, afdraaienɛ.' [Vds 42; Jan 43; Coe 29; Grof 59; monogr.]
II-3
|
34000 |
optuigen |
aandoen:
ā.ndō.n (L362p Opitter)
|
Een trekpaard van het nodige trektuig voorzien. Men zet het hoofdstel op het hoofd van het paard, plaatst het haam om zijn nek, legt het schoftzadel op zijn rug en doet het achterhaam aan. Tenslotte gespt men de verschillende delen aan elkaar. [JG 1b; N 8, 97a; monogr.]
I-10
|
19037 |
opzettelijk |
expres:
ook materiaal znd 1a-m
espres (L362p Opitter)
|
opzettelijk [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
25409 |
oren verwijderen |
afsnijden:
āfsnī-jǝ (L362p Opitter)
|
De oren, waarin het loodje zit dat na de eerste keuring is aangebracht, mogen pas worden afgesneden nadat het varken voor de tweede maal is gekeurd. De oren worden meestal verwerkt in de zult. [N 28, 69]
II-1
|
34053 |
os |
os:
ǫs (L362p Opitter),
stier:
stēr (L362p Opitter)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
34659 |
ossenoog |
kijkgaatje:
kii̯k˲gē̜tšǝ (L362p Opitter)
|
Piepklein, meestal rond raampje (met ongeveer 1 cm doorsnede) in de achterwand van het rijtuig [N 101, 22]
I-13
|
20318 |
oud, bejaard |
oud:
aut (L362p Opitter)
|
oud; de man is oud [ZND 05 (1924)]
III-2-2
|
33763 |
oud, versleten paard |
oude bik:
au̯ǝ beq (L362p Opitter),
oude kragge:
au̯ kraq (L362p Opitter)
|
Zie ook het lemma ''benamingen voor het paard naar de leeftijd'' (2.4.1), sub F. [JG, 1b; A 45, 28a; L 5, 36; L 36, 82; N 8, 20, 62f en 62g; monogr.]
I-9
|