22348 |
haasje-over |
bokspringen:
/
boökspringen (L362p Opitter)
|
/ [SND (2006)]
III-3-2
|
19108 |
haast |
haast:
hōāst (L362p Opitter)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
haastig:
hèstig (L362p Opitter)
|
haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
25144 |
hagelen |
hagelen:
haogələ (L362p Opitter)
|
hagelen [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
25221 |
hagelx |
hagel:
hagəl (L362p Opitter)
|
hagel [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
29735 |
hagen |
(brikken) schranken:
šraŋkǝ (L362p Opitter)
|
De vormelingen opstapelen op het hagebed. De stenen worden daartoe schuin en kruisgewijs op hun kant gezet, kop op kop. Op deze wijze kan de wind gemakkelijk tussen de openingen spelen en het droogproces versnellen (Schuddinck, pag. 102). De woordtypen vlaggen (P 48) en hallen (L 315, L 355) duiden waarschijnlijk het stapelen van stenen onder rietmatten of in een haaghut aan. Zie ook het lemma ɛrietmattenɛ.' [N 98, 101; N 98, 106; L 1a-m; L 26, 10; S 12; monogr.; N 98, 101 add.]
II-8
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L362p Opitter),
pollevie:
plovi (L362p Opitter)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.]
II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
hak:
den hak (L362p Opitter),
pollevij:
vloertegel
plevei (L362p Opitter)
|
hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] || pollevij, pollevie (uitspraak en betekenis) [ZND 40 (1942)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vars (L362p Opitter)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
25455 |
hakbak |
kapdoodje:
kapdȳtjǝ (L362p Opitter)
|
De ladevormige houten bak met open voorzijde waarin het vlees fijngekapt wordt. [N 28, 114]
II-1
|