32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęqām (L415p Opoeteren)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
21511 |
zweren |
zijn eed doen op:
ich wil er mienen eiəd op dooən (L415p Opoeteren)
|
Ik wil er een (of mijn) eed op doen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
18045 |
zweren, etteren |
etteren:
die wonj zal etteren (L415p Opoeteren),
uitlopen:
die wonj zal oetluipen (L415p Opoeteren),
zweren:
die wonj zal zweèren (L415p Opoeteren)
|
Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
zwɛ.rǝm (L415p Opoeteren)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
28505 |
zwermen |
zwermen:
zwɛrǝmǝ (L415p Opoeteren)
|
Het verlaten van korf of kast van een deel van het bijenvolk onder aanvoering van een koningin. Zij gaat een nieuw volk vormen. Een dag of acht, negen, voordat de nieuwe moer of koningin uit de koninginnecel komt, verdwijnt de oude moer met een deel van het volk. De moer wordt door de werkbijen wat meer voor het vliegen geschikt gemaakt door haar enorme legtempo wat te temperen. Dit doen ze door het eiwitrijke voedsel, dat de moer anders krijgt, wat te minderen. Het zware achterlijf slinkt dan in en de moer krijgt krachten om de vleugels te kunnen uitslaan of anders gezegd om te kunnen zwermen. [N 63, 29a; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 99; monogr.]
II-6
|
19301 |
zwoegen |
ezelen:
dèè wuiver(d) hèèt zee lève langk zitten iêzele, tot det hèè d¯r bi-j nèèrgevallen is
iêzele (L415p Opoeteren),
juisteren:
en alti-jd juistere en geldsj oppotte
juistere (L415p Opoeteren),
poejakken:
Mânleef, vèè höbbe nogal mote pûzjakke viêr op ti-jd kloar te zeen
pûzjakke (L415p Opoeteren)
|
reg. ww. van het Barg. piezakken: stevig doorwerken || slaven, zwoegen || zeer hard werken
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zwārs (L415p Opoeteren),
verkl. zwèèrske Dich höbs ziêker zwaars achter di-jn ure: ben je soms doof Hèè hauw zi=jn hoar tot oppe zwaars(schedel) loate knippe(of sni-je)
zwaars (L415p Opoeteren)
|
zwoerd [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
de toegankspries is eine frang (L415p Opoeteren),
het inkomgeld is eine frang (L415p Opoeteren),
het inkuomgeld is eine frank (L415p Opoeteren)
|
De toegangsprijs is een frank. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|