e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L415p plaats=Opoeteren

Overzicht

Gevonden: 3008
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zoon zoon: zuun (Opoeteren) zoon III-2-2
zoutvat zoutvaatje: zautvèètsje (Opoeteren) zoutvaatje III-2-1
zuigen zuigen: zy(3)̄gə (Opoeteren) zuigen III-2-3
zult, preskop geperste kop: Gehakt en geperst vlees van b.v. een varkenskop  geperzde kop (Opoeteren), preskop: geperste hoofdkaas  prɛskop (Opoeteren) hoofdkaas [Goossens 1b (1960)] || preskop III-2-3
zuring, groente zootjel: zootjel (Opoeteren), zuurmoes: zō.rmōs (Opoeteren) Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2c (1963)] I-7
zuster begijn: begien (Opoeteren) Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)] III-3-3
zuurdesem desem: deisem (Opoeteren, ... ) desemzuur || zuurdesem III-2-3
zuurkool ingemaakt moes: ingemaakt moos (Opoeteren, ... ), zuurmoes: zoormoos (Opoeteren) ingemaakte witte kool [Goossens 2c (1963)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] III-2-3
zwabber mops: gelijkend op een keerborstel, maar met gevlochten, katoenen franjes om de vloer mee aan te vegen  mòps (Opoeteren) schoonmaakgerief III-2-1
zwaden spreiden uitereengooien: utǝręi̯.ngű̄i̯ǝ (Opoeteren) Het uiteengooien van de versgemaaide regels gras. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: gezwaden of gras. [N 14, 97a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3