e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kloosterorde orde: ein strang orde (Opoeteren) Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)] III-3-3
klopper, garde kwispel: kwispel (Opoeteren) een uit ontschorste tenen van berkenhout bijeengebonden soort borstel om in deeg, stijfsel enz. te roeren III-2-1
klucht klucht: ən klext (Opoeteren) Een klucht. [ZND A1 (1940sq)] III-3-2
kluit eitje: eikes (Opoeteren), kluit: klieten (Opoeteren), uit kolengruis en leem gerolde bollen om te stoken in de kachel  klīt (Opoeteren) bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)] || kluit, steenkoolbriket [ZND 28 (1938)] III-2-1
kluit aarde bonk: boŋk (Opoeteren), klot: klǫt (Opoeteren) [N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.] I-8
kluizenaar kluizenaar: kluzeneir (Opoeteren) Een man die in een eenzame woning afgezonderd leeft van de wereld, kluizenaar [(h)er(r)emiet]. [N 96D (1989)] III-3-3
kluizenaarswoning kluis: kloes (Opoeteren) De woning van zon kluizenaar [kloes]. [N 96D (1989)] III-3-3
knecht knecht: ənə kneͅxt (Opoeteren), molenknecht: [molen]knɛxt (Opoeteren), mulders-/mullersknecht: mø̜lǝrsknɛxt (Opoeteren) een knecht [ZND A1 (1940sq)] || Molenaarsknecht. Zijn werkzaamheden bestaan erin de molenaar bij het malen te helpen, het graan bij de boeren op te halen en het meel terug te brengen. De woordtypen molenknecht (l 321a, l 361, l 362, l 368, l 370, l 415, l 416, l 417), vaarmolder (P 58), voerman (l 265, P 119, P 120, Q 112, Q 160), voermansknecht (Q 20), vaarknecht (l 289, l 330), uitvaarder (Q 240), rij(d)knecht (l 289), paardsknecht (Q 99*) en ketser (Q 88) zijn specifiek van toepassing op de knecht die het graan ophaalt en het meel thuisbrengt. In P 195 en Q 78 werd het bezorgen door de ɛmolderɛ zelf gedaan. De woordtypen bovenpakker (l 289), loopknecht (l 289), afweger (l 289), luijong (l 289) en halve gast (P 51) duiden knechten aan die een speciale taak in de molen vervullen. De term halve gast werd gebruikt voor een leerjongen die een halve betaling ontving. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 40e; N O, 40f; N O, 40g; Vds 269; Jan 287; Coe 236; Grof 263; Grof 268; monogr.] II-3, III-3-1
knellen pitsen: pitse (Opoeteren, ... ), pitsə (Opoeteren) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitse (Opoeteren, ... ), pitsə (Opoeteren) die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)] III-1-3