e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
processievaantjes processievaantjes: pĕrsessie veinkes (Opoeteren) De vaandeltjes die in de processiestoet worden meegedragen [persessieveendelkes]. [N 96C (1989)] III-3-3
proeven proeven: prevə (Opoeteren), prēvə (Opoeteren) proeven [ZND A2 (1940sq)] III-1-1, III-2-3
profeet profeet: profiet (Opoeteren) Een profeet [profieët]. [N 96D (1989)] III-3-3
profiteren profiteren: van d`occazie proffetèren (Opoeteren), van de kans profetèren (Opoeteren) Van de gelegenheid (occasie) profiteren. [ZND 40 (1942)] III-1-4
proppenschieter knap: met de knapp scheeten  knäpp (Opoeteren) Klakkebus; cilindervormig kinderspeeltuig van vlierhout. [ZND 15 (1930)] III-3-2
pruim pruim: prijm (Opoeteren), proem (Opoeteren), prûm (Opoeteren), reine claude (fr.): sappige, kleine paarse of groene pruim  ringeluut, rigluut (Opoeteren) [ZND 34 (1940)]pruim || pruim, soort I-7
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Opoeteren) pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen fritselen: fritselen (Opoeteren, ... ), fritsələ (Opoeteren), frutselen: frutselen (Opoeteren), klommelen: klommelen (Opoeteren, ... ), klongelen: klòngele (Opoeteren), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Opoeteren), knoeien: knuje (Opoeteren), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Opoeteren), prutsen: pritsen (Opoeteren, ... ), i van bid  pritsə (Opoeteren), z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Opoeteren), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Opoeteren) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || prutsen: betekenis [ZND 40 (1942)] || prutsen: uitspraak [ZND 40 (1942)] || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Opoeteren), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Opoeteren), potteraar: potterèèr (Opoeteren), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Opoeteren) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
prutswerk geknoei: waat ei geknoei (Opoeteren), waat ei geknoej (Opoeteren), wāt ə gəknūəj (Opoeteren), lommelwerk: waatei lommelwerk (Opoeteren), verklommeld werk: ei verklommeld werk (Opoeteren), voddenwerk: waat ei voddewerk (Opoeteren) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4