e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Opoeteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rook domp: soms hoor men dimp In de kamer waas bekans niks miêr te zeen van de sigarendimp dòmpe: het opstijgen van rook zonder dat men vuur ziet  dòmp (Opoeteren), rook: Doa is geine ruik zònder veer  ruik (Opoeteren) rook III-2-1
room room: rou̯m (Opoeteren), ruim (Opoeteren) Het vette deel van de ongekookte melk dat boven komt drijven, als men de melk rustig laat staan. [N 6, 15a; N 16, 17; L 6, 15; L 14, 22; JG 1a, 1b, 2c; A 7, 15; A 39, 7a; Wi 53; Gwn 10, 1; monogr.] || room I-11, III-2-3
roos (rosa) roos: ruzə (Opoeteren), roosje: dim.  riêske (Opoeteren) roos || rozen [RND] III-2-1
roosteren roosteren: ruustere (Opoeteren, ... ) gesneden brood roosteren || op een rooster braden III-2-3
rosmolen manège (fr.): mǝnē.zi (Opoeteren) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
rot, van fruit gemaaisteekt: gemaaisteekt (Opoeteren) aangestoken, door rotting ontstioekn fruit I-7
rotten, van fruit schrimpen: sjrimpe (Opoeteren) verschrompelen I-7
rouwbrief doodsbrief: doetsbreef (Opoeteren) De rouwbrief. [N 96D (1989)] III-3-3
rouwsluier voile: vūūl (Opoeteren) een rouwsluier, voile, falie [N 96D (1989)] III-2-2
royaal royaal (<fr.): dat kleed is rejaal lang (volop)  rejaal (Opoeteren), hij heeft me rejaal betaald  rejaal (Opoeteren) Royaal: uitspraak en betekenis (mild, onbekrompen, volop, enz.). [ZND 41 (1943)] III-3-1