19809 |
trapleuning |
leun:
lē̜n (L415p Opoeteren),
leuning:
lē̜ǝneŋ (L415p Opoeteren)
|
Geprofileerde lijst die bij het op- en afgaan van de trap als steun kan worden gebruikt. De trapleuning wordt boven de buitenboom tegen de muur aangebracht of boven de binnenboom op balusters bevestigd. [N 55, 136; Wi 13b; L 12, 6; L 37, 31; monogr.]
II-9
|
19755 |
traploper |
loper:
leiper (L415p Opoeteren),
luiper (L415p Opoeteren),
bijv. in de gang of op de trap
luiper (L415p Opoeteren),
Ze hauwe de ruje leiper inne körk gelagd
leiper (L415p Opoeteren)
|
lang en smal tapijt || loper || tapijt
III-2-1
|
32619 |
trechter op de gierton |
trechter:
trɛxtǝr (L415p Opoeteren)
|
In het spongat van de oude houten gierton werd een trechter geplaatst. Langs deze trechter goot men de gier met een emmer de ton in. Bij het vervoer van de gier werd de trechter vaak afgedekt met een oude jutezak. [N 18, 123; N 11A, 53c; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19292 |
treiteren |
enselen:
henselen (L415p Opoeteren),
jensen:
den hiêlen daag zoate ze òs te jennen tot vèè het oppen door kòtsmeeg woare
jense (L415p Opoeteren),
koeioneren:
eeme koeienairen (L415p Opoeteren),
ēēmə kŏĕjənèrə (L415p Opoeteren),
plagen:
eeme plaoge (L415p Opoeteren),
eemen plaogen (L415p Opoeteren),
iemand ploagen (L415p Opoeteren),
â als in Eng. law
ēēmə plâgə (L415p Opoeteren),
tempteren:
tamteèren (L415p Opoeteren),
temtére (L415p Opoeteren),
Ze zaat mich mè den hiêlen daag te tamptère viêr toch mè möt te moage goan Fr. tourmenter
tamptère (L415p Opoeteren),
tergen:
tergen (L415p Opoeteren),
transeneren:
eeme trantsenairen (L415p Opoeteren),
ēēmə trĕnsənè:rə (L415p Opoeteren),
Dèèn ònnötterik hèèt mich al den hiêlen daag getransenèèrd
transenère (L415p Opoeteren)
|
druk doen, kwellen || Hoe zegt men "iemand plagen, tergen, kreten"? [ZND 36 (1941)] || Iemand kwellen, plagen (geef gelijkbetekenende woorden op). [ZND 29 (1938)] || jennen, tergen, sarrend uitdagen || sarren, kwellen
III-1-4
|
19286 |
treiterkop |
jensduivel:
zie ook jense
jensdi-jvel (L415p Opoeteren),
jenserd:
syn. jensdi-j-vel, pestjònk
jenserd (L415p Opoeteren),
tempteerder:
tamtèèrder (L415p Opoeteren)
|
een sar, plaaggeest || plaaggeest || treiteraar
III-1-4
|
20485 |
trek, eetlust |
goesting:
gosting (L415p Opoeteren),
honger:
honger (L415p Opoeteren)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
haken:
hē̜k (L415p Opoeteren)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
trekzak:
trekzak (L415p Opoeteren)
|
Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
trekə (L415p Opoeteren)
|
trekken [ZND A1 (1940sq)]
III-1-2
|
34589 |
trekschei |
hachtschei:
haxtšęi̯ (L415p Opoeteren)
|
De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b]
I-13
|