e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pauzeren tijdens het werk schoften: sxoftǝ (Ospel) [I, 21] II-4
peen, wortel moren: moeër (Ospel) peen, wortel I-7
peer, soorten appelpeer: appelvormige inmaakpeer (bergamotte dhiver)  appelpaer (Ospel), ijzelpeer: iêselpaer (Ospel), juttepeer: sappige peer, die men niet kan bewaren  juttepaer (Ospel), keutelpeer: kuuëtelpaer (Ospel), peer: paer (Ospel), putpeer: stond naast de turfput  pötpaer (Ospel), smoutpeer: smaôtpaer (Ospel), sokkerpeer: sappig en zoet  sókkerpaer (Ospel) herenpeer || juttepeer || peer || peer, soort I-7
peetoom peetoom: paetoeëm (Ospel), peter: peter (Ospel, ... ), peteren: pieëtere (Ospel) de peter [de paat] [N 96D (1989)] || peetoom || peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peter, peetoom III-2-2
peettante peet: paet (Ospel, ... ), pait (Ospel, ... ), paet en pieëter: meter en peter  paet (Ospel) de meter [joaën] [N 96D (1989)] || meter (de vrouw, die het kind ten doop houdt en wier naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || meter bij dopen van een kind || peettante (de tante naar wie iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] III-2-2
peg klompenpin: klo.mpǝpen (Ospel) Houten pennetje waarmee het zoolbeslag onder het loopvlak van de klomp wordt vastgezet. In Weert (L 289) en omgeving werd voor het maken van de peggen hout gebruikt dat hondshout (hoŋshǫwt) of hondkersenhout (hoŋkø̜rsǝhǫwt) werd genoemd. In Gennep (L 164) en omgeving was het onder de benaming klompenpinnenhout (klōmpǝpenǝhōlt) bekend. [N 24, 71, add.; monogr.] II-12
peilen boren: bōǝrǝ (Ospel), peilen: peilen (Ospel), pęjlǝ (Ospel) Onderzoeken hoe dik de veenlaag is. Voor een goede planning van het graven moet dit peilen gebeuren. Men krijgt door te boren inzicht in de dikte van de veenlagen, hun gelaagdheid, de mogelijkheid van exploitatie en het mogelijke rendement. [II, 8] II-4
penbalk pinbalk: penbalǝk (Ospel) De zware balk waar de pensteen op rust. Zie ook afb. 48. [N O, 29b; N O, 45c; A 42A, 89; A 42A, 17; monogr.] II-3
pens pens: pɛns (Ospel) De eerste afdeling van de maag van de koe waarin het voedsel geweekt wordt. Een koe heeft vier magen: de pens, de netmaag, de boekpens en de lebmaag. In de "Amsterdamse" vragenlijst nr. 9 werd via de vragen 11a, 11b, 11c en 11d naar de dialectbenamingen gevraagd voor deze vier magen. Exact werd gevraagd naar de benamingen voor pens, netmaag, boekpens en lebmaag. In de "Nijmeegse" vragenlijst nr. 28 werd ook gevraagd naar de dialectbenamingen voor de vier magen. Maar hier werden de vragen wat vager gesteld. De pens wordt omschreven (vr. 80) als de "maag waarin het voedsel het eerst komt", de netmaag als de "langwerpige maag" (vr. 81), de boekpens als "de maag die van binnen vol vliezen zit" (vr. 82) en de lebmaag als "de maag met heel grove uitsteeksels aan de binnenkant" (vr. 84). Door deze vage vraagstelling sluipt onzekerheid door in de antwoorden van de "Nijmeegse" respondenten: termen worden nogal eens door elkaar gehaald voor de diverse magen. Zo goed mogelijk is in dit lemma en de volgende drie lemmata geprobeerd de juiste benaming bij het juiste begrip onder te brengen. In wbd afl. 3 (Het rund) blz. 364 wordt het vermoeden geuit dat we hier eerder met een cultuurbegrip te maken hebben dan met een onder de mensen (nog) levende werkelijkheid en dat voornoemde vierdeling ook niet meer echt levend is bij de huisslachter. Dit vermoeden zou ook op de "Limburgse" antwoorden van toepassing kunnen zijn. [N 28, 80; A 9, 11a; L 48, 15] I-11
pensteen pinsteen: penstęjn (Ospel) De steen op de penbalk waarin het achtereinde van de molenas en in het bijzonder de daaraan bevestigde ijzeren pin, de taats, draait. De pensteen is in het algemeen uit een harde steensoort vervaardigd en kent een halfcilindervormige uitsparing. Zie ook afb. 47 en 48. [N O, 29a; A 42A, 88] II-3