e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ospel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roepwoord voor de jonge geit geitje: gęi̯tjǝ (Ospel) [N 19, 74f; VC 14, 2m -r-] I-12
roepwoord voor de stier mannetje: mɛnǝkǝ (Ospel) [N 3A, 13] I-11
roerdomp rosdomp: rosdoompf (Ospel), ròsdómpf (Ospel) roerdomp III-4-1
roerzeef passe-vite: pas˃vit (Ospel) roerzeef III-2-1
roest beroest: berostj (Ospel), roest: ros (Ospel) roest, rood- of bruingele bedekking die aan de oppervlakte van ijzer en staal ontstaat door verbinding met zuurstof, vooral in een vochtige omgeving [roester] [N 81 (1980)] III-4-4
roet kruis: krūs (Ospel), roet: root (Ospel) Het rookzwart dat onder een ketel vastzit (zoet, zwart, roet, kroos) [N 79 (1979)] || roet aan pan III-2-1
roet2 roet: rōt (Ospel) roet III-2-1
rog rog: vis  rog (Ospel) rog III-2-3
rogge koren: [koren] (Ospel) Secale cereale L. Tot in de jaren vijftig het meest geteelde graangewas in Limburg, met uitzondering van Haspengouw, waar tarwe de meest verbouwde graansoort was. Men zaait ongeveer 170 kg rogge per hectare. Het koren-gebied in dit lemma wijkt aanzienlijk af van dat in het lemma ''graan, koren'' (1.2.1); vergelijk de kaarten die bij de lemma''s getekend zijn. Zie voor de benaming koren en voor de fonetische documentatie van het woord [koren] in het gebied waar ''koren'' zowel de algemene benaming alsook de benaming van de rogge is, het lemma ''graan, koren'' (1.2.1). Zie afbeelding 1, a. [JG 1a, 1b; L 34, 55b; L lijst graangewassen, 6; S 30; Wi 52; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4
roggebrood brood: broeët (Ospel), broèd (Ospel), pompernikkel: Druuëge pómpernikkel  pómpernikkel (Ospel), zwartbrood: zwertbroeët (Ospel) grof roggebrood || roggebrood [DC 35 (1963)] III-2-3