34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opstuǝtǝ (L288a Ospel)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
26949 |
de kant van de wijk met zoden bekleden |
met rissen afzetten:
met res afzetǝ (L288a Ospel),
met russen afzetten:
met rø̜sǝ āfzetǝ (L288a Ospel)
|
[II, 30]
II-4
|
34632 |
de kar wipt |
kwikken:
(de kar) kwektj (L288a Ospel)
|
Als de kar op een verkeerde manier geladen is (zie de lemmata te licht in de rug en te zwaar in de rug), heeft ze de neiging om te wippen. [N 17, 96 + 99]
I-13
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
kerkgangk doon (L288a Ospel)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34230 |
de melk inhouden |
ophouden:
(de koe) helj ǫp (L288a Ospel),
ǫphǫjǝn (L288a Ospel)
|
Tijdens het melken plotseling geen melk meer geven, gezegd van de koe. [N 3A, 69; monogr.]
I-11
|
34231 |
de melk laten lopen |
lopen:
lǫu̯pǝ (L288a Ospel)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
23260 |
de middag luiden |
twaalf uren luiden:
twelf ore lowjt (L288a Ospel)
|
Het angelus luiden rond het middaguur [het luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23550 |
de mis dienen |
de mis dienen:
de mes deene (L288a Ospel)
|
De mis dienen [diene, de mès deene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23475 |
de noodklok luiden |
luiden:
lowwe (L288a Ospel)
|
Het luiden van deze klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23694 |
de portiuncula-aflaat verdienen |
portiuncula-aflaat verdienen:
perschonkeleaflaot verdeene (L288a Ospel)
|
De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)]
III-3-3
|