24921 |
duin |
zandbult:
zandj builtj (L288a Ospel)
|
duin, heuvel van zand [zandklip, zandbult, blink] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23225 |
duivel |
duivel:
duuvel (L288a Ospel)
|
De duivel [duvel, duuvel, deivel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22090 |
duivenslag |
duivenklep:
duvǝkløp (L288a Ospel)
|
Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L288a Ospel),
duizelig:
duzelig (L288a Ospel)
|
duizelig [locht, deuzig, duizig, dol, zat] [N 10a (1961)] || Duizeling: draaierigheid, leeg gevoel in het hoofd (suizeling, duizeling, zwindel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24811 |
duizendblad |
hazegerf:
achillea millefolium
haazegerf (L288a Ospel)
|
duizendblad
III-4-3
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
doezendjpoët (L288a Ospel)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
20045 |
duizendschoon |
duizendschoon:
doêzentjschoeën (L288a Ospel),
jonkertje:
jûnkerke (L288a Ospel)
|
duizendschoon (Dianthus barbatus L.)
III-2-1
|
19310 |
durven |
durven:
dūrve (L288a Ospel),
dörve (L288a Ospel)
|
durven || durven (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deur (L288a Ospel)
|
duur: Dit grote huis wordt me te -, ik ga kleiner wonen [DC 35 (1963)]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
daouwə (L288a Ospel)
|
duwen [RND]
III-1-2
|