e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Ottersum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schranken schranken: sxrāŋkǝ (Ottersum) Gezegd van een kozijn dat uit het haaks verband zakt. [N 55, 17b] II-9
schranklatten schoorlatten: sxǭrlatǝ (Ottersum) Dwarslatten die overhoeks op stijl en bovendorpel van het kozijn gespijkerd worden om te voorkomen dat het tijdens het vervoer uit de haakse stand zakt. De schranklatten worden verwijderd nadat het kozijn in de muur is ingemetseld. [N 55, 17a-b; monogr.] II-9
schransen buizen: bø͂ͅi̯zə (Ottersum), inspaden: inspōͅi̯ə (Ottersum), vreten: vrēͅtə (Ottersum) schransen, veel eten || veel eten || vreten III-2-3
schrapen schrapen: sxrāpǝ (Ottersum) Een stuk hout met het schraapstaal bestrijken ten einde het zuiver glad te maken. [N 53, 156] II-12
schreeuwen krijsen: kręsǝ (Ottersum) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
schrijvertje koffieboontje: koffie-böntje (Ottersum) watertorretje III-4-2
schrikachtig schouw: sxǫu̯ (Ottersum) Gezegd van schichtige, schuwe paarden, die angst hebben voor plotselinge geluiden en bewegingen. Zij slaan dan eventueel op hol, zodat zij streng aan de lijn gehouden dienen te worden. [JG 1a; N 8, 64j en 64k] I-9
schrobben schrobben: sxrobə (Ottersum) schrobben III-2-1
schrobbezem schrobber: schrubber (Ottersum), sxrobər (Ottersum), sxrøͅbər (Ottersum) bezem om de vloeren mee te schrobben (boender, schrobbessem, wasser, luiwagen) [N 20 (zj)] || schrobbezem, boender III-2-1
schrobzaag, sleutelgatzaag fok(s)zwans: fuks˲zwāns (Ottersum), schrobzaag: sxrop˲zāx (Ottersum), sleutelzaag: slø̄tǝlzāx (Ottersum) Handzaag met een smal, spits toelopend blad, die wordt gebruikt om midden in hout en langs gebogen lijnen te zagen. Soms wordt er voor het zagen van sleutelgaten een andere zaag van een vergelijkbaar type gebruikt, kleiner en met een ander handvat. Die wordt ook wel met de term ɛsleutelgatzaagɛ aangeduid. Zie ook afb. 13.' [N 53, 4-5; N G, 23c; monogr.; N 33, 330] II-12