19977 |
rammelaar |
mannetje:
mɛnəkə (L314p Overpelt),
rammelaar:
ráməleͅr (L314p Overpelt)
|
rammelaar, mannetje konijn [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
34631 |
rammelkar |
klotskar:
klǫtskɛ̄r (L314p Overpelt)
|
Kar die veel lawaai maakt. [N 17, 92]
I-13
|
33578 |
rammenas |
rammenas:
ramenas (L314p Overpelt),
ramənats (L314p Overpelt)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
33827 |
rank paard |
luxe paard:
lyks pē̜rt (L314p Overpelt)
|
Gezegd van een slank, snel paard, dat vaak als rijdier wordt gehouden. [JG 1a; N 8, 20 en 62l]
I-9
|
24229 |
ransuil |
katuil:
katy(3)̄l (L314p Overpelt),
ransuil:
ransuul (L314p Overpelt)
|
ransuil || uil: ransuil (36 oorpluimpjes, bijna alleen in mastbossen; broedt in oud kraaienest; roep [oe-oe-oe-oe] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20515 |
ranzig |
garstig:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1a-m
gāērstig (L314p Overpelt),
gērstig (L314p Overpelt)
|
garstig [ZND 23 (1937)]
III-2-3
|
33207 |
rapen |
rapen:
rā.pǝ (L314p Overpelt)
|
De aardappelen oprapen en in een mand bijeen doen, achter de rooiers of achter de rooiende ploeg aanlopend. [N 12, 21; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 18; A 23, 17d; Lu 1, 17d]
I-5
|
19558 |
rasp |
rasp:
rā̝sp (L314p Overpelt)
|
rasp (rief, raspel, raps) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24367 |
rat |
rat:
rat (L314p Overpelt)
|
rat [Willems (1885)]
III-4-2
|
22831 |
ratel |
ratel:
raatel (L314p Overpelt)
|
Ratel. [Willems (1885)]
III-3-2
|