33782 |
schoft |
schoft:
sxoft (L314p Overpelt)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33970 |
schoftriem |
nekriem:
nɛkrīm (L314p Overpelt),
schoftriem:
sxǫftrīm (L314p Overpelt)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭǝl (L314p Overpelt)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
schokken:
sxǫkǝ (L314p Overpelt)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders ophalen:
də sxōͅuwərs oͅphoͅələn (L314p Overpelt),
sxoͅwərs oͅphōlə (L314p Overpelt)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20649 |
schol |
schol:
schol (L314p Overpelt)
|
schol [Willems (1885)]
III-2-3
|
22371 |
schommel |
suur:
n suur (L314p Overpelt),
ən sūūr (L314p Overpelt),
ən syr (L314p Overpelt),
suur: België (- Bocholt en Lozen), Gastel.
sy(3)̄r (L314p Overpelt)
|
Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)] || Schommel. [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
de jung sien ne de schooel (L314p Overpelt),
də wixtər zin inə sxoəl (L314p Overpelt),
də wixtər zin noə sxoəl (L314p Overpelt),
sxo.l (L314p Overpelt),
zə zin nor sxol (L314p Overpelt)
|
de kinderen zijn naar school [ZND 42 (1943)] || school [RND]
III-3-1
|
33422 |
schop, afdak voor landbouwgereedschappen |
karreschop:
kē̜ ̞rǝsxǫp (L314p Overpelt),
schop:
sxop (L314p Overpelt),
sxǫp (L314p Overpelt),
šop (L314p Overpelt)
|
Het gedeelte van de boerderij-gebouwen waarin het los gereedschap, de karren, wagens en werktuigen worden opgeslagen. Soms stond deze bergplaats op zichzelf, maar doorgaans was ze tegen de schuur aangebouwd en bestond ze uit een groot afdak, zonder muren. Scherf is een contaminatie van ''schelf(t)'' en ''scherm''. Schaldij is eigenlijk "binnenplaats". Zie ook de plattegronden bij paragraaf 1.2. [N 5A, 73c en 80a; N 5, 105a, 106 en 107; JG 1a, 1b, 1c, 2a, 2b en 2c; L 1a-m; L B1, 179; L 6, 56 en 57; L 12, 1; L 19a, 11; Gwn 4, 1; S 1 en 50; monogr.]
I-6
|
17961 |
schoppen |
schoppen:
schoepen (L314p Overpelt),
schupə (L314p Overpelt),
schəpən (L314p Overpelt),
stampen:
stampə (L314p Overpelt, ...
L314p Overpelt)
|
stampen: hoe zegt ge als ge iets met een voetbeweging verwijdert b.v. een hond weg... [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|