e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sjacheren sjachelen: ps. omgespeld volgens IPA.  šaxələ (Overpelt) Sjacheren, op verachtelijke wijze handel drijven [sjacheren, sjachelen, sjatsen?] [N 21 (1963)] III-3-1
sjalot sjarlot: šarloͅtən (Overpelt) sjalotten (pl) [Goossens 1b (1960)] I-7
sla, algemeen salade: slōi (Overpelt) [Goossens 1b (1960)] I-7
slaan houwen: hoͅwən (Overpelt), slaan: bunt ɛn blāu gəslāgə (Overpelt), paars en blauw gesloagen (Overpelt), pɛirs ən blauw gəslagən (Overpelt), Meest freq. gebruikt.  sloͅən (Overpelt) bont en blauw geslagen [RND] || slaan [ZND B2 (1940sq)] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
slaap slaap: slōͅp (Overpelt) slaap [N 10b (1961)] III-1-1
slachten slachten: sláxtǝ (Overpelt) Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.] II-1
slachthout varkenskluppel: vɛrkǝnskløpǝl (Overpelt) Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b] II-1
slachtklaar vaardig: vē̜rex (Overpelt), vɛ̄rǝx (Overpelt) Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78] II-1
slachtrijp vaardig: vē̜rex (Overpelt), vɛ̄rǝx (Overpelt) Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78] I-11
slagboom draaiboom: draaiboom (Overpelt) Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.] I-8