e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Overpelt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wolfsgebit, gebroken gebit dobbel gebit: dǫbǝl gǝbē.t (Overpelt), trens: trɛ.ns (Overpelt  [(ook bij ruiters)]  ), watertoom: wǭtǝrtuǝm (Overpelt) Dit bit, gebruikt om moeilijke paarden te beteugelen, heeft een stang die in het midden scharniert. Het wordt vooral gebruikt bij rijpaarden. Op verscheidene plaatsen heeft dit soort bit kennelijk geen aparte naam. Dit wordt uitdrukkelijk gemeld voor: Q 80, 152, 162, 182. Er bestaan ook wolfsgebitten met een beugel in het midden om moeilijke paarden te beteugelen. De namen voor de twee types worden niet strikt uit elkaar gehaald. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 43] I-10
wolk alg. wolk: woͅlək (Overpelt, ... ) wolk [ZND A1 (1940sq)], [ZND B2 (1940sq)] III-4-4
wonde wonde: die won zal etteren (Overpelt), die wönn zal etteren (Overpelt) Die wonde zal etteren [ZND 23 (1937)] III-1-2
wonen wonen: woənən (Overpelt), wūnən (Overpelt) wonen [ZND 08 (1925)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-1
woord woord: e woord, e woordje, daə zien schoen woorden (Overpelt), wo:rt (Overpelt) Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND] III-3-1
wormbulten angelbeten: aŋǝlbe.tǝ (Overpelt), (enk)  aŋǝlbēt (Overpelt) In de zomer leggen runderhorzels hun eitjes aan de haren van het rund. Na enkele dagen kruipen er larven uit de eitjes. Deze dringen het lichaam binnen langs de haren en het haarzakje, doorboren de huid en groeien langzamerhand uit. In de winter komen ze vooral onder de huid van de rug terecht. Iedere plek waar een larve zit, vormt een bultje, de wormbult. Om te kunnen ademen doorboort de larve de huid van het rund. Dit veroorzaakt wondjes die gemakkelijk ge√Ønfecteerd kunnen raken, waardoor zeer uitgebreide verettering kan ontstaan. Zie ook het lemma ''wormbulten'' in wbd I.3, blz. 478-479. [N 52, 22; N 3A, 83b; A 48A, 35; monogr.] I-11
wormstekig gemaaid: gɛmoͅ.it (Overpelt) wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)] III-2-3
worst worst: worst (Overpelt), woͅrst (Overpelt) worst [ZND 04 (1924)], [ZND A1 (1940sq)] III-2-3
worstelen worstelen: wōrstelen (Overpelt) Worstelen. [Willems (1885)] III-3-2
worstenbroodje worstenbroodje: Syst. Frings  wōͅrstəbrø͂ͅi̯kə (Overpelt) Worstebroodje (sezijzebreudje?) [N 16 (1962)] III-2-3