19919 |
schoffel |
schoffel:
sxofǝl (K357p Paal),
schoffeltje:
sxøfǝlkǝ (K357p Paal)
|
Gereedschap om onkruid af te snijden en om de grond los te maken. Het bestaat uit een soort mes dat met behulp van een lange steel door de grond geschoven wordt. [N 18, 18a en 48; JG 1a, 1b; A 47, 11a; monogr.; add. uit N 15, 6; N 18, 4 en 50; GV, K7]
I-5
|
33302 |
schoffelen, wieden met de schoffel |
schoffelen:
sxofǝlǝ(n) (K357p Paal),
sxǫfǝlǝ (K357p Paal)
|
Met een schoffel de bovengrond tussen de plant(rijen) van een gewas zodanig bewerken dat de korstige bovenlaag verkruimeld en het onkruid afgestoken wordt. Het woord schoffelen kan niet alleen in absolute zin gebruikt worden, maar laat zich ook verbinden met een object. Dat kan de te bewerken grond zijn (akker, tuin, enz.) maar ook het te verzorgen gewas dat op die grond staat (bijv. de bieten), en ook het onkruid. [N 15, 6; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit A 47, 11a]
I-5
|
33782 |
schoft |
schoft:
skoft (K357p Paal),
sxǫft (K357p Paal)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33970 |
schoftriem |
schoftriem:
sxǫ ̞trę ̝i̯m (K357p Paal)
|
Leren band van het borsttuig die over de schoft van het paard heen loopt. [N 13, 53]
I-10
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zǭ ̞l (K357p Paal)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
slagen:
slāgǝ (K357p Paal)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
17964 |
schokschouderen |
schokschouderen:
skokskōrə (K357p Paal)
|
schouders ophalen [schokschoere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
schommel:
schommel (K357p Paal),
suur:
sjuur (K357p Paal),
suur (K357p Paal, ...
K357p Paal),
suèr (K357p Paal),
sūūr (K357p Paal),
ən sūūr (K357p Paal),
ən søͅjər (K357p Paal)
|
Een schommel (Fr. balancoire). [ZND B1 (1940sq)] || Het speeltuig bestaande uit een tussen twee neerhangende touwen bevestigde plank, waarop men door zich af te zetten heen en weer zweeft [schommel, touter, stuur, rui, boeis]. [N 88 (1982)] || Hoe heet het kinderspeeltuig, dat uit een plankje of bankje bestaat, welk door middel van twee touwen aan een dwarshout hangt en waarop het kind zich heen en weer laat zweven? [ZND 32 (1939)] || Schommel. [ZND m]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
sxô.l (K357p Paal)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schooljongen:
ṣxo.ljyŋ (K357p Paal)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|